Inleiding

Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog zijn verschillende inwoners of mensen die in de gemeente Bunschoten zijn geboren, slachtoffer geworden van oorlogsgeweld. Voor een aantal van hen zijn grotere of kleinere gedenkplaatsen ingericht. Bekend zijn het Oorlogsmonument en de oorlogsgraven. Deze en andere gedenkplaatsen worden hier belicht.


Wie wij op 4 mei herdenken is verwoord in het memorandum. Het memorandum is een tekst waarmee al sinds 1946 het kader van de Nationale Herdenking wordt aangegeven en waarin is geformuleerd wie we op 4 mei herdenken. De tekst is bedoeld om richting te geven en is bewust algemeen geformuleerd om verschillende oorlogsslachtoffers in te kunnen sluiten. Het memorandum luidt: ‘Tijdens de Nationale Herdenking herdenken wij allen - burgers en militairen - die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord; zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog en de koloniale oorlog in Indonesië, als in oorlogssituaties en bij vredesoperaties daarna.’

door Arie ter Beek 2 maart 2022
Bij het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940, sneuvelden twee militairen uit de gemeente Bunschoten: Jan Baas op 10 mei en Dirk Koelewijn op 12 mei. Ze werden in juni 1940 herbegraven op de begraafplaats Memento Mori. Diezelfde maand nog besloot de gemeenteraad tot het oprichten van een gedenkteken. Op 10 mei in Bleiswijk: Jan Baas (28 jaar) Jan Baas is geboren op 26 januari 1912. Hij trouwde met Gerritje Koelewijn en ze kregen een dochtertje Hendrika (Riek). Al sinds de mobilisatie in 1939 was Baas gelegerd bij Gouda in Zuid Holland. Dat ligt ten noorden van Rotterdam. Hij maakte deel uit van het 1 e Regiment Bereden Huzaren. Bij het uitbreken van de oorlog probeerden de Duitsers verschillende vliegvelden in het westen van ons land in handen te krijgen. Daarvoor brachten ze met transportvliegtuigen grote hoeveelheden militairen naar de omgeving van de vliegvelden. In de buurt van Bleiswijk landden vijf van die vliegtuigen. Het regiment waar Jan Baas deel van uitmaakte, had daar in de buurt een positie ingenomen. Er volgde een confrontatie waarbij onder meer Jan Baas sneuvelde. Hoe dat gebeurde werd later in een uitvoerige brief aan de weduwe Baas beschreven. Die brief was van een inwoner van Berkel en Rodenrijs. Die man kende de omgeving op zijn duimpje en meldde zich als vrijwilliger om de daar gelegerde soldaten wegwijs te maken. Zo kwam hij in contact met Jan Baas. In de brief schrijft hij onder meer: ‘Uw man vroeg mij of ik getrouwd was. En op mijn ontkennend antwoord zei hij dat hij wel was getrouwd. Hij was blij dat eindelijk die onzekere toestand veranderd was, maar hij had graag nog even naar huis willen gaan, want voor zichzelf was hij niet bang, want hij wilde liever in een gevecht sterven, dan zich als een lafaard of landverrader te gedragen. Maar hij was zeer ongerust over thuis, zoals hij zei met het oog op al die vliegtuigen. Toen wij aan de aanval begonnen, ging ik vooraf, 50 meter achter mij aan uw man met een mitrailleur en 100 meter daar achter de kapitein en op ongeveer 10 meter de andere manschappen. Uw man heeft ongeveer op 300 meter van de vijand af gelegen met de mitrailleur in de aanslag, in welke tijd ik de andere manschappen een plaats gaf op bevel van de ritmeester. Wij waren volkomen gedekt voor miltrailleur- en geweerkogels. Nadat ik naast uw man was gaan liggen, beval de kapitein om met vuren te beginnen. Toen kon ik even aan uw man merken dat hij ook een beetje zenuwachtiger werd, maar dat is volkomen te begrijpen. Het waren wel vijanden, maar het waren mensen en dan die 10 minuten spanning om daar klaar te liggen om te willen vuren en dat nog niet te mogen. Wij lagen daar met ons vieren: uw man met een mitrailleur, dan ikzelf ernaast en 2 meter verder naast ons een andere militairschutter met een helper en 10 meter achter ons de ritmeester. Toen uw man begon te schieten was hij weer spoedig volkomen kalm. En honderden, neen wel duizenden geweer- en mitrailleurkogels van de vijand vlogen om onze oren, maar zij konden ons niet raken. Volgens verkeerde inlichtingen waren de Duitsers bewapend met mitrailleurs en geweren, maar het bleek dat zij ook nog voorzien waren van twee houwitsers, waar men nooit voor gedekt kan liggen. (Een houwitser is een vorm van geschut, dat een projectiel in een gekromde baan over een hindernis heen kan schieten.) Weldra vielen de granaten om ons heen, sloegen gaten in de grond en wierpen ons beiden de grond over ons heen. Maar nu staakte een ogenblik het vuren. Toen riep de ritmeester aan mij dat ik bij hem moest komen om een bevel naar de andere soldaten over te brengen. Ik ging daar direct op uit en ik was ongeveer 50 meter bij de jongens vandaan of er kwamen 2 voltreffers bij de jongens neer. Twee granaten sloegen de mitrailleurs aan stukken en doodden uw man en verwondden de andere schutter op talrijke plaatsen licht en de helper betrekkelijk zwaar. De jongens werden een paar meter van hun plaatsen geslingerd, hetwelk ik zag gebeuren, zodat u wel kunt begrijpen dat ik zeer onder de indruk was, maar gelukkig heeft uw man absoluut geen pijn geleden, want hij was op slag dood. Zijn laatste uitdrukking was als van iemand, die in een rustige slaap ligt, zo kalm was zijn uitdrukking. Hiervan kan ik u gerust schrijven dat uw man door de andere jongens als een goed kameraad beschouwd werd. Want dat kon ik wel merken nog voordat hij gesneuveld was. Zij waren allemaal zeer onder de indruk van het vreselijke gebeuren en sommige jongens waren helemaal van streek. Nadat wij waren teruggetrokken, hebben wij ze opnieuw aangevallen en op enkele Duitsers na gevangen genomen.’ Jan Baas werd eerst in Bleiswijk begraven. Op zaterdag 29 juni 1940 kon hij in Bunschoten worden herbegraven. Tegelijk met de eveneens gesneuvelde Dirk Koelewijn. Opdat, aldus het lokale Gereformeerd Kerkblad, ‘zij in de plaats onzer inwoning, waar zij geboren waren en geleefd hadden, hun laatste rustplaats vinden zouden’. Ds. P. de Jong voerde bij het graf het woord. De familie toonde zich in de ‘Bunschoter Bode’ van 4 juli 1940 diep dankbaar voor dit afscheid: ‘Een daad om nooit te vergeten.’ En: ‘Ook Uw verdere plannen met het oprichten van een monument, kan ons niet anders als met dankbaarheid vervullen. Gij toont en hebt daarmee bewezen, dat gij trouwe vaderlanders eeren wilt, die hun leven hebben geofferd voor Vorstin en Vaderland.’ Op de grafsteen wordt verwezen naar de Bijbeltekst uit Openbaring 2 : 10b: Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens.  Op 12 mei in Zutphen: Dirk Koelewijn (20 jaar) Dirk Koelewijn is geboren op 10 oktober 1919. Hij sneuvelde aan het begin van de oorlog op zondagmiddag 12 mei 1940 bij Zutphen. Hij was de zoon van Tijmen Koelewijn en Wijmpje Smit. Zutphen ligt langs de IJssel. Deze rivier vormde van oudsher een hindernis tegen vijandige invallen vanuit het oosten. In de periode van de Koude Oorlog, werd in de jaren 1950 de IJssellinie aangelegd. Maar al vanaf de 17 e eeuw werden mogelijkheden onderzocht om gebieden onder water te zetten zoals ook bij de Grebbelinie in onze omgeving het geval was. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werd langs de IJssel een linie van kazematten (350 stuks) aangelegd. De IJssellinie was vooral bedoeld als een vertragingslinie om zodoende tijd te winnen om de Hollandse Waterlinie en de Grebbelinie in gereedheid te brengen. In de loop van de ochtend van 10 mei bereikten de Duitse troepen op verscheidene plaatsen de IJssel. Direct na de inval van het Duitse leger, had het Nederlandse leger verschillende bruggen over de IJssel opgeblazen. Dat betekende dat de Duitsers hun opmars alleen konden voortzetten door noodbruggen aan te leggen of om met bootjes te proberen aan de overkant te komen. Bij hun pogingen om de rivier over te steken werd met name bij Zutphen, krachtig weerstand geboden. Tal van rubberbootjes vol Duitsers werden kapot geschoten. Pas om kwart over twee ’s middags bereikten de Duitsers de westelijke oever nadat de verschillende kazematten flink waren beschoten. Net als op andere plaatsen begonnen zij meteen een pontonbrug te bouwen. Die kwam de volgende dag gereed. Het lag voor de hand dat bij deze beschietingen een aantal militairen om het leven kwam. In het Twentsch dagblad /Tubantia van 17 mei 1940 werd daarover een kort bericht opgenomen. ‘Tijdens de gevechten aan den IJssel zijn voor Zutphen elf Nederlanders gevallen. Zij zijn op de algemeene begraafplaats te Zutphen ter aarde besteld. Het was een eenvoudige, maar zeer treffende plechtigheid, waarbij de burgemeester en drie wethouders, de gemeentesecretaris, de geneesheer-directeur van het Oude en Nieuwe gasthuis, enkele verpleegsters en andere belangstellenden aanwezig waren. De burgemeester heeft bij de geopende groeve de gevallenen herdacht. Na den burgemeester sprak ds. Faber een enkel woord, dat bij besloot met het “Onze Vader”. Een paar bloemstukken dekten de groeve.’ Dit berichtje was vrijwel enige dat in die tijd over de gevechten bij Zutphen was gepubliceerd. Het geeft aan dat er gevechten waren geweest, maar hoe Dirk Koelewijn om het leven kwam, blijkt er niet uit. Dat blijkt ook niet uit het bericht dat later aan de familie werd gestuurd. Begrijpelijk want er moesten in korte tijd veel kennisgevingen worden gedaan en zo ontbrak het aan de tijd om bijzonderheden te vermelden. Het was een korte mededeling die de familie Koelewijn-Smit in mei 1940 ontving: ‘De chef der eerste afdeling van het informatie bureau van het Nederlandsche Roode Kruis brengt met groote deelneming te Uwer kennis, dat de dienstplichtige Dirk Koelewijn, geboren te Bunschoten den 10 October 1919, op den 12 e mei 1940 gesneuveld is en te Zutphen werd begraven. Zijn nalatenschap bevindt zich ter secretarie te Zutphen’. Pas na een paar maanden, met een brief van 29 juli 1940, werd het iets duidelijker. Een korporaal van hetzelfde legeronderdeel als waar Dirk deel van uitmaakte, gaf meer informatie. In een brief werd hem gevraagd hoe Dirk om het leven was gekomen. Daarover vertelde hij: ‘U schreef in uw brief dat U niet precies wist wanneer Dirk was overleden, dat de een dit en de ander dat vertelde, maar ik kan U wel precies vertellen hoe of dat met Dirk is gegaan hoor. Ik was gewond geraakt, maar kon 200 meter verder niet meer (lopen) van ’t bloedverlies. Achter een hoge heg bleven we allemaal liggen, maar toen begonnen ze ons weer onder vuur te nemen, en zijn de andere jongens hier gesneuveld. Toen kon ik zien wie mijn beste kameraads waren en mij niet in de steek lieten en dat waren Dirk, De Jong uit Jutphaas, Swart uit Utrecht en De Bock uit Amsterdam. Toen ze mij 30 meter gedragen hadden, kwam er die ongelukkige granaat. Dirk liep net voor mij en was op slag dood. Waar of ie getroffen was, weet ik niet, maar ik zag het aan zijn ogen. De Bock riep maar “Schiet mij maar dood”, na drie minuten was hij ook dood. Swart had een groot gat in zijn knie en is later in Duitsland overleden. De Jong had een splinter in zijn kuit en ik een splinter door mijn jasje, minder geraakt wonder boven wonder.’ Uit het verhaal blijkt dat ze met z’n vieren de gewonde korporaal naar een veilige plek wilden brengen, maar onderweg door een granaat werden geraakt. Een inslag die uiteindelijk drie militairen het leven kostte. In de eerste vergadering van de gemeenteraad van Zutphen stond de burgemeester stil bij de gebeurtenissen in zijn stad. Aan het einde van zijn rede opperde hij de gedachte om op het gezamenlijke graf van de gesneuvelden een zerk te plaatsen waarvan de kosten door de ingezetenen moesten worden opgebracht. Een idee dat werd overgenomen. In een brief van 21 juni 1940 van de gemeente Zutphen aan de familie Koelewijn werd beschreven dat het voornemen bestond om op het graf van de bij de verdediging van de IJssellinie omgekomen militairen een zerk te plaatsen met een waardig opschrift en hun namen. Aan dat voornemen kon geen verder gevolg gegeven worden als het de bedoeling was om het stoffelijk overschot op te graven en in Bunschoten te herbegraven. Dat plan was er op dat moment al, want ruim een week later, op 29 juni werd Dirk Koelewijn samen met Jan Baas in Bunschoten begraven. Niet alle gesneuvelden in Zutphen werden herbegraven en zo ging het plaatsen van een monument toch door. Het werd een forse gedenkzuil met aan de voor- en achterkant het opschrift: 10-14 mei 1940 Zij vielen voor het Vaderland. Aan de ene kant zijn de namen van vier gesneuvelden geplaatst en aan de andere kant drie. Voor een gesneuvelde inwoner van Zutphen is een extra grote plaats ingeruimd! Het monument werd geplaatst op de Algemene Begraafplaats aan de Warnsveldseweg in Zutphen. Op 30 augustus 1941 werd de gedenksteen door de burgemeester onthuld. Een steen ter nagedachtenis van hen die hier in de eerste oorlogsdagen sneuvelden en die in dat verzamelgraf begraven zijn. In zijn toespraak tot de oud-militairen zei burgemeester Mr. J. Dijckmeester onder meer: ‘Gij hebt in mei 1940 samen de eer van het land hoog gehouden; enkelen uwer hebben dat met hun leven betaald. Die enkelen waren uw vrienden. Hun lot had ook het uwe kunnen zijn.’ Woorden die, ook al lag hij daar niet langer begraven, ook op Dirk Koelewijn sloegen. Na de onthulling werden bij het gedenkteken bloemen gelegd en vroegere krijgsmakkers van de gesneuvelden, die zich onder leiding van de oud-kolonel Dwars tot een groep hadden gevormd, brachten een laatste groet. Op het gedenkteken komen de namen van de vier militairen die elders zijn begraven, niet voor. In Bunschoten besloot de Oranjevereniging om gelden beschikbaar te stellen voor het overbrengen van de lichamen van de twee gesneuvelde militairen naar hun woonplaats. Dat idee werd omarmd en in juni 1940 werd dat geregeld. In de ‘Bunschoter Bode’ van donderdag 4 juli 1940 over hun binnenkomst: ‘Sober en eenvoudig was de aankomst. Van West en Oost was het gekomen, dit stoffelijk overschot van onze dorpsgenoten. Aan de grens onzer gemeente opgewacht door autoriteiten en belangstellenden zijn ze met eer ontvangen en vervoerd door onze straten. En onze mensen hebben even de sleur van hun dagelijks werk onderbroken. Even is er gepauzeerd. Even is de aandacht bepaald bij wat voorbij trok, om in de ziel te prenten, dit plechtig en eerbiedig gebeuren.’ Zijn familie schreef in de rouwadvertentie: ‘Hij is gevallen voor zijn Vaderland. Zwaar valt ons dit verlies. Maar wij wensen Gode te zwijgen, die geen rekenschap geeft van zijn daden.’ Op de grafsteen wordt verwezen naar Psalm 103 : 15: De dagen des mensen zijn als het gras, gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij.
door Arie ter Beek 1 maart 2022
Na de oorlog, waarin nog enkele plaatsgenoten waren gesneuveld, is ruimte gemaakt voor zes, later zeven graven. Naast Jan Baas en Dirk Koelewijn zijn daarin begraven Jaan Nieuwboer, Evert Nagel, Hendrik Willem de Graaf, Francis Delery en Jacob de Jong. Het stoffelijk overschot van Jacob de Jong is er als laatste bijgelegd. Francis Delery, die met zijn straaljager in de Maatpolder neerstortte, is in 1949 overgebracht naar een Franse begraafplaats. Informatie over Jan Baas, Dirk Koelewijn en Francis Delery is op andere pagina's opgenomen. Op 22 april 1945: Jaan Nieuwboer (51 jaar) Jaan (in de volksmond: Jan) Nieuwboer is geboren op 13 oktober 1893 als zoon van de werfbaas Willem Nieuwboer. In de nacht van Jaans sneuvelen, was de situatie in grote lijnen als volgt. Vanaf de Oude Pol trokken Duitsers over de Westdijk richting Spakenburg nadat ze zich in dagen daarvoor hadden teruggetrokken in Eemdijk. In die nacht van zaterdag 21 april op zondag 22 april 1945 is hij tussen vier en vijf uur gedood door een schot dwars door de slapen. Mogelijk was een Duitse sluipschutter daar verantwoordelijk voor. Maar dat is slechts één van de lezingen over dit dodelijke incident. Want niemand was erbij toen de 51-jarige scheepssmid de laatste adem uitblies. Er wordt zelfs de mogelijkheid opengehouden dat Jaan in de chaos van de beschietingen door eígen volk – dus door iemand van de Binnenlandse Strijdkrachten – kan zijn geraakt. Volgens mondelinge gegevens ontmoette Jaan Nieuwboer op die zaterdagavond Steven Koelewijn Wz. op de Oude Schans met een geweer over de schouder. Op de vraag van Nieuwboer waar hij heen ging, antwoordde deze dat hij naar huis ging omdat het hem daar te gevaarlijk werd. Daarop zei Jaan: ‘Geef mij dat geweer, dan zal ik wel gaan.’ Steven gaf het geweer over en Nieuwboer, hoewel hij geen lid was van de Binnenlandse Strijdkrachten, liep de Westdijk op. Zijn dood tegemoet. In de bocht van de Westdijk bij de huidige jachthaven, was een post was ingericht. In de loop van de nacht verlieten de meeste BS’ers die post vanwege het dreigende gevaar. Jaan wilde eerst nog de mannen aan de buitenkant van de dijk waarschuwen. Daarbij liep hij de Duitsers tegen het lijf op de plek die kort daarvoor door de BS’ers was verlaten. Helemaal duidelijk zal de toedracht waarschijnlijk nooit worden. Na het gerucht dat de Duitsers op de Westdijk waren doorgebroken, vluchtte een deel van de bevolking over de Oostdijk naar Nijkerk. Gelukkig kwamen er auto’s met Canadezen, die onmiddellijk de verdediging van de BS overnamen. Hoe dan ook, in opdracht van het Rode Kruis had Jaans oudere broer Willem (1881-1950) de moeilijke taak om hem te identificeren. Het was diezelfde Willem die zijn broer nog zó gewaarschuwd had om niet op pad te gaan, omdat de Duitsers aan het verliezen waren en daardoor mogelijk met volle kracht van zich af zouden bijten. Met veel moeite en in overleg met de Canadese commandant kreeg de familie het gedaan om het lijk thuis te krijgen op het adres Westdijk 23. Willem in een brief aan zijn twee zusters die in het Drentse Nieuwlande woonden: ‘We moesten zelf een kist maken. Onze knechts waren ook op de vlucht naar Nijkerk. Toch is alles in behoorlijke orde klaar gekomen en morgen Donderdag 26 April zal de voorloopige bijzetting plaats hebben naast het monument van de slachtoffers van 1940.’ De broer in zijn slotconclusie: ‘Wij kunnen trotsch zijn op zoo’n broer, die zich met inzet van zijn leven heeft opgeofferd voor het welzijn van de burgers der Gemeente en de vrijmaking van het Vaderland.’ En Willem troost zich met de gedachte, dat het ook met Jaans eeuwige bestemming wel goed zal zijn, omdat ‘wij weten dat Jan niet onverschillig was en zich boog voor de eisch van Gods Woord’. En hij bij zijn steun geven aan de strijd niet uit was ‘op eigen eer of roem’, maar zich overgaf tot redding van de bevolking. Kortom: een echte navolger van Christus. Dus is voor hem ‘de kroon der overwinning weggelegd’, eindigt Willem.. Jaan liet echtgenote Berendina ter Haar Hendrikdr. (dochter van ‘Ootje Muijs’) achter, met wie hij sinds 4 juni 1921 gehuwd was. En verder een 22-jarige zoon: Willem. Zijn leven lang heeft Willem het verlies van zijn vader niet kunnen verwerken. Steeds vroeg hij zich af waarom juist zíjn vader dit had moeten overkomen. Volgens zijn predikant ds. H. van Ommen, in een In memoriam uit 1993, hadden deze onopgeloste vragen hem altijd een ‘opstandig’ gevoel gegeven. Op zijn grafsteen staat de tekst uit Psalm 51: 16: Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen.  Op 27 april 1945: Evert Nagel (52 jaar) Evert Nagel is geboren in Eemdijk op 13 december 1892. Op 25 september 1931 trouwde hij met de in Hoogland wonende Cornelia Malenstein (7 januari 1891). Het gezin ging wonen op de boerderij “Ver in ’t veld”, gelegen tussen de Bisschopsweg en de Haarsche wetering. Het was een van de rooms-katholieke parochie te Hoogland gehuurde boerderij. In die tijd was dat grondgebied van de gemeente Hoogland. De steeg van de boerderij komt uit op de Bisschopsweg. Het leven van het gezin was vooral gericht op Bunschoten. Op de boerderij zijn zes kinderen geboren, twee sterven er op jonge leeftijd. In april 1945 is de bevrijding nabij en zijn de Canadezen aangekomen in Bunschoten. De Duitsers zitten dan een stuk westelijker, bij de Eem. Evert heeft in zijn jonge jaren in het leger gezeten en zich op vrijdag 20 april aangemeld bij de Binnenlandse Strijdkrachten van Bunschoten. Op maandag 23 april wordt de boerderij in alle vroegte, om een uur of vier, beschoten. Het is een waarschuwingsschot. Rond acht uur ‘s ochtends volgen er meer granaten. Een blindganger gaat door het huis, deze ontploft echter niet. De bewoners laten zich op de grond vallen en beseffen dat ze moeten vluchten. Door de inundatie van de polder is dit lastig geworden. Ze moeten soms met het water tot aan hun middel waden om uiteindelijk bij de zuidelijker gelegen Lodijk te komen. Een andere granaat is in de schuur terecht gekomen. Deze doodt vier koeien en een aantal pinken. Achter de schuur bevond zich een schuilplaats van takken met daarin een drachtig paard. Het paard is ook dodelijk getroffen door een granaat. Het paard was verstopt vanwege het vorderen van paarden door de Duitsers. Rond de middag is Evert met zijn schoonzoon Wout de Graaf bij de Bonte Poort, ten oosten van Bunschoten. Evert oppert het plan om zijn overgebleven koeien van de boerderij te halen. Als ze bij de Nijkerkerweg lopen beginnen de beschietingen opnieuw. Hierop vluchten ze naar de melkfabriek Eemlandia, tegenover de Nijkerkerweg. In de melkfabriek zitten al meer dorpsgenoten in de kelder en Evert en Wouter komen daar veilig aan. In de kelder liggen drie zakken zand. Er wordt besloten deze zandzakken voor het raam te leggen. Als Evert met de hulp van nog iemand de derde zandzak voor het raam legt, ontploft er een granaat voor de fabriek. Beide mannen slaan tegen de grond, waarbij Evert gewond raakt aan zijn hoofd door een granaatscherf. Hij raakt bewusteloos maar komt na drie kwartier toch nog even bij. De dokter besluit Evert naar het ziekenhuis ‘Salem’ in Ermelo te laten brengen. Dat gebied is reeds bevrijd. Na vier dagen, op 27 april 1945, is hij daar overleden, slechts acht dagen voor de bevrijding. Evert is begraven in Bunschoten. Zijn naam is opgenomen op het monument in Bunschoten-Spakenburg bij de gesneuvelde leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Maar ook op het monument in de gemeente Hoogland. Op de grafsteen wordt verwezen naar de Bijbeltekst uit Psalm 39 vers 10: Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. Ter hoogte van het kelderraampje waarachter hij had gestaan, is in 2023 door de Historische Vereniging ‘Bunscote’ een bronzen plaquette aangebracht, waarop het ongeval wordt toegelicht. Jaren later, in mei 1958, won de weduwe Nagel een bijzondere prijs. In De Telegraaf van 14 mei 1958 werd daar verslag van gedaan. ‘Een oorlogsweduwe, die sedert 1945 door een nauw trapgat naar haar bed op de zolder van de kleine woning van haar zoon klimt, won gisteren een huis ter waarde van ƒ 25.000,-- compleet ingericht, met meubilering, televisietoestel, een auto en zelfs met heesters in de tuin. Mevr. C. Nagel-Malenstein uit Spakenburg (67) kreeg huis en inrichting aangeboden toen vijf woonhuizen werden verloot in het kader van de actie Appèl 2 ten bate van militaire oorlogsslachtoffers. Haar echtgenoot sneuvelde als lid van de B. S. toen in april 1945 de melkfabriek “Eemlandia” te Bunschoten onder granaatvuur lag. Op dezelfde dag dat zij met haar kinderen, tot de borst door het geïnundeerde gebied moest waden om uit de vuurline tussen het Canadese en Duitse front te komen. Op de vrouwenvereniging in Spakenburg kreeg zij gisteravond een telefoontje: “U hebt een huis”. Nog niet begrijpend, wat haar zo plotseling een huis in de schoot had geworpen, werd zij per taxi naar het Appel-kantoor in Rotterdam gebracht, waar zij ook nog hoorde van de complete meubilering, die op zijn beurt ook nog eens fl 25.000,-- waard was. “Ik heb een goed pensioentje, maar we woonden zo slecht. O, ik doe vannacht geen oog meer dicht”, zei de gelukkige weduwe. Op 5 juni 1945: Hendrik Willem de Graaf (23 jaar) Hendrik Willem (Henk) de Graaf is geboren op 13 februari 1922, als zoon van Julianus de Graaf, directeur van de gemeentelijke visafslag. Hij is enkele weken na het einde van de Tweede Wereldoorlog op 23-jarige leeftijd door een noodlottig ongeval overleden. Samen met zijn maat Jan Pijpers was hij aangesloten bij de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. In die hoedanigheid bewaakten zij op die fatale dinsdag 5 juni 1945 de stellingen langs de Amersfoortseweg ter hoogte van Hoogland. Ze lagen daar wat te zonnen. Voor de grap hield Jan zijn geweer tegen het achterwerk van Henk, met de woorden ‘zal ik eens?’ Tegelijjk ging het geweer af. Het schot verwondde Henks onderbuik zo ernstig, dat hij in allerijl naar een ziekenhuis in Amersfoort moest. Daar is hij na enkele uren overleden. Henk was verloofd met Lutje Heinen, die later is gehuwd met Barend Hop. Op de zaterdag na het ongeluk werd Henk onder grote belangstelling begraven na een dienst waarin ds. J. Rijneveld van de Noorderkerk voorging. De lokale krant meldt: ‘Een grote stoet, als zelden gezien, volgde de rouwkoets naar het kerkhof. Leden van de B.S. droegen de kist, die met de vlag was omwonden. Een drietal kransen werden gedragen door kameraden van de B.S., door vrienden van de Schaakclub en door collega’s van de Knopenfabriek.’ Na een eresalvo bij het graf en diverse toespraken werd hij begraven. Tenslotte werd namens de familie nog door ds. I.A. Krijtenburg ‘dank gezegd voor het meeleven en meevoelen van zovelen’. De tekst op zijn grafsteen verwijst naar 1 Corinthe 15: 42 en 43: Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid; Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Op 25 mei 1945 in Dachau: Jacob de Jong (29 jaar) Jacob de Jong is geboren op 11 juni 1915 als zoon van Rikkert de Jong (1879-1960) en Gerritje Bos op de Weikamp. Een gezin met negen kinderen waarvan Jacob het zesde kind was. Tegen de tijd dat hij aan het werk moest, was de afsluiting van de Zuiderzee aanstaande. De visserij bood onvoldoende toekomstmogelijkheden. Zijn diensttijd bracht hij door bij de Marine en dat leven beviel hem zodat hij daar bleef. Helaas werd hij later afgekeurd. Wel kon hij in dezelfde sfeer werkzaam blijven. Zo was hij aan het begin van de Tweede Wereldoorlog als rijkswerkman werkzaam in het munitiemagazijn aan de Nieuwe Meer in Amsterdam. Intussen was hij in april 1940 in Enschede getrouwd met W. (Mien) ter Horst en samen gingen zij wonen zij aan de Sloterkade in Amsterdam-west. Begin 1941 werd hun dochtertje Grietje Beatrix Irene geboren. Maar het geluk van het jonge gezin duurde niet lang. Jacob de Jong raakte betrokken bij het verzet. Dat begon met het verspreiden van de verzetskrant Vrij Nederland. Vrij Nederland was een krant die door protestantse jongeren werd opgezet en waarvan de eerste uitgave verscheen op 31 augustus 1940. De familie De Jong was actief bij de verspreiding van de krant over verschillende provincies en dat was zeker in oorlogstijd een flink karwei. Door zijn werk bij de munitieopslagplaats, kon hij gemakkelijk aan munitie komen. Dat was niet van gevaar ontbloot want niemand mocht munitie meenemen. Op de een of andere manier slaagde Jaap er toch in zo nu en dan wat achterover te drukken voor verzetsdoeleinden. Handgranaten hadden zijn speciale belangstelling. Jammer genoeg ging hij er niet zo zuinig mee om want hij had het thuis als het ware op de trap liggen. Zijn vrouw mopperde daar over want ze viel bijna een keer van de trap en dat terwijl ze al in verwachting was. Aan zijn werk kwam een einde toen hij in februari 1941 op wachtgeld werd gezet. Verraders slapen nooit en al op 23 juni 1941 werd hij thuis gearresteerd door een zogenaamde Nederlander en een Duitse militair. Hij schijnt verraden te zijn door iemand uit de buurt en is tegelijk met iemand anders van de ondergrondse opgepakt. Hij werd gevangen gezet in Scheveningen en veroordeelt. Eerst kreeg hij zelfs de doodstraf. Door verschillende personen, onder meer dominee P. de Jong, zijn pogingen gedaan om dit zware vonnis te verlichten. Dat lukte en het doodvonnis werd gewijzigd in vier jaar gevangenisstraf. Na Scheveningen zat hij gevangen in Amersfoort, in Utrecht en tot slot in Vught. Vanuit het laatste kamp werd hij overgebracht naar een kamp in Duitsland. In totaal heeft hij daar in vijf kampen gezeten. In Alach, Neuengamme, Natzweiler, Buchenwald en tot slot in Dachau. Het is nauwelijks voor te stellen wat dat heeft betekend. In de gevangenissen viel het leven aanvankelijk misschien nog mee, maar wat voor ontberingen Jaap de Jong in de kampen heeft moeten meemaken, is niet te beschrijven. Het is ongelooflijk dat hij het zo lang heeft volgehouden. In al die jaren hoorde of zag zijn vrouw vrijwel niets van hem. In Vught heeft ze hem nog een keer gezien toen hij buiten aan het werk was. Vanuit Neuengamme kreeg ze na ongeveer een jaar niets te hebben gehoord, een ‘clandestiene’ brief. Vanaf die tijd heeft ze hem twee keer per week een pakje gestuurd die hij blijkbaar ook heeft ontvangen. Dat heeft zijn vrouw later van overlevenden gehoord. Na die tijd heeft ze geen bericht meer van hem gehad, tot na de bevrijding. De bevrijding maakte hij mee in Dachau, maar hij was ernstig ziek. Kort voor de bevrijding van Dachau door de Amerikanen, slaagde Jaap de Jong er op 21 april nog in een brief te schrijven. Een emotionele brief waarin hij zijn einde aankondigde. Daar begon hij de brief zelfs mee: ‘Ik lig hier op de dood te wachten’. Hij beschrijft vervolgens dat door de diarree zijn hart erg verzwakt is. Bovendien heeft hij door TBC last van zijn longen. Hij beschrijft wat hij heeft en dat een dokter uit Rotterdam en één uit Haarlem hem hebben geholpen. Maar hij heeft er zelf geen hoop meer op. Het verwacht dat hij gaat sterven. Hij was graag met iedereen meegegaan naar huis. Maar eigenlijk ook niet als hij schrijft: ‘Als we dan zien de heerlijkheden die ons wachten! Want je weet toch dat de dood voor mij overwonnen is. In Hem geheiligd te zijn, dat is heerlijk. Zorg jij ook Mien dat je de kroon des levens behoudt, dan zien we straks elkaar weer en scheiden dan nooit meer. En hij zorgt ook voor jou, want Hij is een vader der weduwen en wezen. Houdt allen goede moed, de grote komst staat voor de deur. Ik kan jullie allen niet bij je naam noemen, ik ben te moe en ik heb geen papier. Mien en Grieteke, heel veel liefs van je liefhebbende man en vader. De anderen ook allemaal hartelijk gegroet en tot ziens allemaal. In het kruis zullen we eeuwig roemen en geen mens kan ons verdoemen. Want Christus droeg alles voor ons en nu mogen we tot den Vader komen. Tot ziens, ik ben zo moe! Altijd heb ik de onmisbare zegen voor jullie afgesmeekt en ik van jullie voor mij. Dag allen. Jacob de Jong.’ Het was niet zijn laatste brief. Op 5 mei 1945 schrijft hij weer een kort briefje aan zijn vrouw en dochter. Daarin schrijft hij dat het niet meevalt om liggend te schrijven. Hij heeft al drie maanden TBC, maar dat is niet erg. Hij is nog wel ondervoed en weegt nog maar 55 kilo. Met het goede eten dat hij nu krijgt, verwacht hij weer gauw beter te zijn. Zijn hart is erger. Als hij opstaat om zich te wassen, moet hij gelijk weer gaan liggen want anders gaat het niet goed. De brief eindigt hij met de zin: ‘Wat fijn dat we vrij zijn.’ Niet lang daarna voorvoelde hij dat hij het niet ging overleven. Hij had gelegenheid om nog een paar brieven te schrijven. Brieven die hij aan een andere overlevende mee geeft. Een vriend die veel voor hem heeft gedaan en waarvoor hij nooit meer iets terug kon doen. De ene brief is gericht aan zijn ouders en daarin getuigt hij ervan het heerlijk te vinden om de wereld de rug toe te keren. Alles is genade en niets is verdiend. Hij eindigt de brief met ‘tot wederziens, Jaap’. Aan zijn vrouw en dochter schrijft hij een emotionele maar tegelijk ook bemoedigende brief. Daaruit blijkt dat hij een vaste hoop heeft op het eeuwige leven: ‘Het is erg moeilijk een brief te schrijven met de gedachte dat het de laatste is. Maar omdat ik weet dat je het zo heel mooi vindt en er zo blij mee bent. Zeg vrouw, je mag me nooit terugeischen omdat ik een veel mooiere en betere toekomst tegemoet ga. Nooit geen oorlog meer en nooit geen tweedracht. En dan straks jullie te mogen ontvangen in die schone hemel, die voor ons is weggelegd, die in Christus geloven. Alles genade voor genade. En ik weet ook dat de rook van de oven die mijn lijk zal verbranden, naar boven zal gaan, net als het offer van Abel. Wees sterk lieve vrouw als je van mijn vriend hier de droeve mare ontvangt. Weest sterk in het geloof. Vertrouw ten allen tijde op hem, die ons tesamen heeft gebracht en ook weer tesamen in die Heerlijkheid terug zal brengen. Dan zullen wij gedurig bij Hem zijn, je kent die psalm wel, hè? Heel veel groeten van je man en vader. Dag kleine meid, je vader.’ Aan zijn dochter stuurde hij ook nog een brief. Een brief voor later want op dat moment kon ze nog niet lezen. Bij de brief deed hij zijn bijbeltje waarin hij schreef dat het voor zijn ‘Grieteke’ was. Een bijbel met handgrepen dat zijn dochter nog altijd heeft en een van de weinige tastbare herinneringen aan haar vader is. Hij schreef in de brief: ‘je pappie die zal waarschijnlijk sterven moeten. Ik vind het erg jammer. Maar Christus die roept, als hij roept, moeten wij komen. Al vinden wij het niet leuk. Zul je goed voor je mama zorgen? Pappie die kan het niet meer. Ik had het zo leuk gevonden mijn oudste dochter als verpleegster te zien. Dat was mijn hartenwens. Dan kon je de zieken veel van Christus liefde vertellen. En als we dan na de afgelopen taak ’t hier verlaten, zien we elkaar weer terug in de Hemel, daar zingen we dan voor eeuwig God ter eer. God heeft daar zijn wijze bedoelingen mee, dat pappie zo jong moet sterven. Als God me maar wil sterken als ik naar de laatste rustplaats moet, dat is mijn vurige wens. Zult je bij alles wat je doet niet vergeten, dat God je altijd ziet en dat voor ogen houden: hoe kan ik het meest God verheerlijken. En hoe komt Hij tot Zijn eer, zorg daar voor. Ik houd zoveel van jullie. Dat het me soms zo moeilijk is om me over te geven. God geeft kracht naar kruis. Ik heb van je kindsheid niet veel gezien. En ik hield altijd zoveel van kinderen, en vooral van mijn eigen. Misschien ben ik wel te gek met je geweest en dat God het anders had bedacht. Je wilt wel veel in pappies Bijbeltje lezen. Dat is voor jou hoor. Dag mijn lieve dochter en lieve vrouw je man en vader. Pappie bid heel veel voor mama en Grieteke. Nu je dat zelf kunt lezen, ben je al groot hè? En ben je geen Grieteke meer, maar zullen ze je wel anders noemen. Pappie moet nu afscheid van jullie nemen. Wel met het potlood, maar niet uit ’t hart. Nu ik dit schrijf, ben ik niet mistroostig. Erg moedvol, maar God is almachtig. Hij kan het ook nog voorbij laten gaan. Ik bid er steeds om, of ik gespaard mag blijven, als het God behaagd, ik hoop het zo. Zorg goed voor mamie. Ze heeft toen je klein was, goed voor jou gezorgd. Je kunt dat nooit terug doen. Heel veel lieve zoenen van je man en vader. Jac. de Jong’ Jacob voorvoelde goed dat hij niet beter ging worden. Op 25 mei 1945 stierf hij aan zware TBC. In een begeleidende brief bij de ‘Opgave voor de eerelijst der namen van hen, die voor het Vaderland zijn gevallen’ schreef zijn vrouw: ‘Juist toen hij met een vliegtuig naar ’t Vaderland zou gaan, heeft God hem naar ’t betere Vaderland gehaald, waar geen lijden en honger en gemis is. Een vriend heeft z’n afscheidsbrief meegebracht en kon me ook veel vertellen over m’n man.’ Na zijn overlijden, werd Jacob de Jong eerst in Dachau begraven. Dat was niet naar de zin van zijn familie. Vooral zijn broer Cees heeft zich beijverd om zijn broer in Bunschoten begraven te krijgen. Dat ging niet zo heel gemakkelijk want er waren zo direct na de oorlog heel veel mensen die dat wilden. Diverse malen doet zijn vader bij de desbetreffende autoriteiten het verzoek om op ’s Rijks kosten het lichaam naar Bunschoten over te brengen. Zo ook in een brief op 16 juli 1946: ‘Je doet daar een ouwde vader en een ouwde moeder die ook van de steun leven moeten een groote dienst mee.’ Maar dat ging niet zomaar, want er moest bewezen worden dat De Jong gedwongen in Duitsland terecht was gekomen en niet vrijwillig. Het lukte pas in november 1951, bijna 6,5 jaar na zijn overlijden. Zijn stoffelijk overschot werd in een loden kist naar Bunschoten overgebracht en opgebaard in de Noorderkerk. Daar vond een rouwdienst plaats. Daarna werd hij begraven in een van de oorlogsgraven op het kerkhof. In de Bunschoter Bode van 16 november werd er uitgebreid aandacht aan geschonken. In dat artikel staat onder meer: ‘Deze begrafenis werd geleid door Ds P. de Jong van Zwolle. Deze herdacht de lijdensweg. die Jaap de Jong heeft moeten lopen vanaf 1940 tot 1945. De grote vrees van de familie, dat het vonnis spoedig worden voltrokken. De aanvankelijke blijdschap, dat het vonnis was gewijzigd. De blijdschap, toen men na de bevrijding hoorde, dat Jaap nog leefde. En dan de grote teleurstelling, wanneer het bericht van zijn dood de familie bereikte. Gelukkig, dat men weet, dat deze gevangenschap hem tot zegen is geweest. Daarvan getuigden zijn brieven. En het zal de familie zeker goed doen, dat ze nu aan het stoffelijk overschot van deze man en zoon en broer, nog de laatste eer kunnen bewijzen.’ Namens het Spakenburgs gravencomité sprak de Voorzitter de heer W. Koelewijn Wz. Hij achtte het een grote eer, voor het stoffelijk overschot van Jacob de Jong te mogen zorgen. Daarom was aan de familie, in de rij der ere graven, een graf aangeboden. Spreker noemde Jaap de Jong een der pioniers van het verzet. Wanneer we nu zien, wat er gebeurt, dan vragen we ons wel eens af, heeft het verzet zin gehad? Heeft Jaap z’n leven niet vergeefs gegeven? Maar het had wel zin. Het voorbeeld van deze verzetsmensen, blijve ons altijd bewaard. En we zijn dankbaar, dat zij er zijn geweest. Zo kreeg Jacob de Jong uiteindelijk zijn laatste rustplaats in de plaats waar hij was geboren. Op de steen die op zijn graf werd geplaatst staat onder zijn naam ‘Gezang 15’. Dat verwijst naar een van zijn brieven waarin hij schrijft: ‘In het kruis zullen we eeuwig roemen en geen mens kan ons verdoemen.’ ‘Dit is onze troost’, liet zijn weduwe in een rouwadvertentie in het lokale ‘Kerkblad’ (14 juli 1945) weten. Zijn vrouw en dochtertje bleven alleen achter. Een kleine tien jaar later kreeg zijn dochter verkering met een Australiër en emigreerde ze naar dat land. Ook haar moeder ging mee. Zo zochten zij een nieuwe toekomst in een werelddeel aan de andere kant van de wereld. Haar moeder is in de loop van de tijd wel een paar keer terug geweest en haar dochter eveneens. De laatste keer in het voorjaar van 2007. Irene veranderde de spelling van haar naam in Erin dat bij de Engelse uitspraak als Irene klinkt. Behalve op het oorlogsmonument en op Memento Mori, staat zijn naam ook genoteerd op een gedenksteen in het voorportaal van de Willem de Zwijgerkerk in Amsterdam.
door Arie ter Beek 28 februari 2022
Bij de oorlogsgraven is een gedenkplaat gelegd met daarop de namen van militairen die in Nederlands-Indië zijn gesneuveld tijdens de Tweede Wereldoorlog en de politionele acties daarna. Dat zijn Rutger van de Vuurst, Jan Bos, Jacobus de Graaf, Jan Koelewijn en Arres Huijgen. Ook de naam van Emilien Drapeau, de gesneuvelde Canadese militair, is daarop genoemd. Informatie over de laatste is te vinden op een aparte pagina.  Op 25 juli 1943 in Tamarkan: Rutger van de Vuurst (25 jaar) Rutger van de Vuurst is geboren op 10 april 1918 en overleden op dinsdag 20 juli 1943 bij de beruchte Birma-spoorweg (locatie: Tamarkan, Thailand). Hij is, net als Jan Bos, begraven op het Thaise ereveld Kanchanaburi. Bij zijn begrafenis was ook plaatsgenoot Willem van den Hoogen aanwezig. Bijzonder is dat Van den Hoogen op dezelfde dag in 1939 met de handschoen trouwde als Rutger van de Vuurst. Rutger was op 7 juli 1939 ‘met de handschoen’ gehuwd met Hendrikje Muijs. Met de handschoen trouwen is een huwelijkssluiting waarbij een van de partners niet aanwezig kan zijn. Dat was in dit geval Rut, omdat deze als militair in Indonesië was gestationeerd. Hij woonde in Bandoeng in Nederlands Oost-Indië. Tijdens de ceremonie werd hij vervangen door een gevolmachtigde. Dat was zijn broer Hendrik van de Vuurst. De Spakenburger was ingedeeld bij de Brigade Infanterie van het KNIL (Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger). Rutger werd krijgsgevangene gemaakt en te werk gesteld aan de Birmaspoorweg. Tijdens dit zware werk in de tropen is hij zeer waarschijnlijk aan ontberingen overleden. De aanleg van deze spoorlijn was ontsproten aan het brein van de Japanners. Die wilden een kortere verbinding van Japan via India naar de Arabische wereld. Een spoorlijn die werd aangelegd door een praktisch onbegaanbaar oerwoud in een ongezond klimaat. Een lijn over rotspartijen, door zware grond, moerassen en andere moeilijke omstandigheden. De spoorlijn begon in Moulmein in Burma (Birma) en eindigde bij Bangkok in Thailand. Een afstand van maar liefst 415 kilometer! Een plan dat eerder onuitvoerbaar werd geacht door de omstandigheden. Om het toch te realiseren, transporteerde Japan tienduizenden krijgsgevangenen naar de beginpunten van de spoorlijn. Vandaar moesten ze in slopende dagmarsen soms honderden kilometers ver naar een van de tientallen werkkampen lopen. Het werk was onmenselijk en naar schatting komen zo’n 200.000 mensen om bij de aanleg van deze spoorweg. Zijn vrouw Hendrikje was ook naar Indië verhuisd en samen kregen ze een zoon die ze de naam Johan gaven. In de oorlog zaten zij ook in een kamp. Uiteraard een traumatisch ervaring. Later hertrouwde ze met Jo Dijkhof, die later ook aan de Birmaspoorweg te werk werd gesteld. Na de bevrijding zijn ze herenigd en keerden ze naar Nederland terug. Pas ver na de bevrijding van Nederland, in september 1945, ontving de familie in Bunschoten bericht van zijn overlijden. Dat blijkt uit een advertentie in de Bunschoter Bode van 21 september 1945: ‘Heden ontvingen wij de droeve tijding van een zijner vrienden dat onze zoon, behuwd zoon en broeder Rutger van de Vuurst In Japansche gevangenschap overleden is. Mijne wegen zijn niet uwe wegen.’ Op 20 juli 1943 in Kinsayok in Thailand: Jan Bos (56 jaar) Jan Bos is geboren op 12 augustus 1886 en overleden op dinsdag 20 juli 1943 in een Japans concentratiekamp. Dit is het verhaal van de zoon van een Spakenburgse visser die in een donker oerwoud triest aan zijn einde kwam. Iemand die al van zijn pensioen genoot maar toch te maken kreeg met de ontberingen van een nutteloze oorlog. Jan Bos werd geboren in de Hoekstraat in Spakenburg. Zijn vader was Lubbert Bos, visser op de BU 68. Zijn moeder is Geertje Koelewijn die in 1897 overleed op de leeftijd van 33 jaar. Vader bleef achter met vijf jonge kinderen. Jan Bos was de oudste en moet met zijn vader mee naar zee. Later hertrouwd zijn vader en worden er nog negen kinderen geboren. Na een aantal jaren als visser te hebben gewerkt, wordt Jan op 19-jarige leeftijd ingedeeld als ‘loteling’ bij het 5 e Regiment Infanterie. In het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk werd hij klaargestoomd voor een verblijf in het leger in Nederlands Indië. Datzelfde jaar verlaat hij Nederland en komt er nog slechts enkele keren terug. Eerst tekent hij voor twee jaar en doet hij dienst op Sumatra. In 1909 komt hij voor een paar maanden terug naar Nederland maar vertrekt datzelfde jaar opnieuw naar Padang op Sumatra. Nu voor langere tijd. In Nederlands Indië trouwt Jan in 1920 met Greet (Greta Wilhelmina) Pattinama die in Djokjakarta is geboren. Uit dit huwelijk worden vier kinderen geboren. Dat zijn Lubertus (Bep) in 1921, Maria Geertruida (1922), Adriaan Jan (1925) en Tonia Johanna (1929). In de loop van de tijd maakt Jan verschillende keren promotie en wordt hij tot slot Sergeant Majoor Instructeur. Begin 1929 komt hij opnieuw naar Nederland. Tijdens dit verlof van zeven maanden, heeft hij voor de laatste keer Spakenburg bezocht. Op 2 oktober 1929 gaat Jan terug naar Nederlands Indië. Hij beseft op dat moment niet dat hij zijn vader, Spakenburg en Nederland nooit meer zal zien. In 1930 wordt Bos bevorderd tot Adjudant Onderofficier Instructeur en krijgt ruim een jaar later eervol ontslag. Hij kan van zijn pensioen gaan genieten. Ook al is hij dan nog maar 46 jaar oud. Hij kan een flinke tijd van zijn pensioen genieten. Tien jaar later is dat voorbij als ook Nederlands Indië in de Tweede Wereldoorlog wordt betrokken. De bezetting van Nederland deed de regering beseffen dat Nederlands Indië nauwelijks over een goed leger beschikt. Er wordt een Algemene Mobilisatie afgekondigd en Jan Bos treedt in 1941 als Adjudant Onder Officier toe bij het Reserve Korps van het KNIL. De maatregelen moeten voorkomen dat de Japanners Nederlands Indië bezetten. Maar het liep anders. Zo wordt Jan Bos in maart 1942 in Poerworedjo op Java krijgsgevangen gemaakt door de Japanners. Hij wordt, zoals zoveel gevangenen, onder erbarmelijke omstandigheden op transport gesteld naar Thailand. Hij komt terecht in een Japans krijgsgevangenkamp in Siam. Daar wordt hij te werk gesteld aan de beruchte Burma-spoorlijn. Onder hen zijn naast Jan Bos, de plaatsgenoten Abram de Jong, Willem van den Hoogen en Rutger van de Vuurst. De laatste kwam eveneens om het leven. Jan Bos stierf op 56-jarige leeftijd ‘na een langdurig ziekbed’ aan een acute darmontsteking als gevolg van dysenterie. In een verklaring van zijn doodsoorzaak wordt geschreven, ‘Vanuit Bampong, 75 kilometer ten westen van Bangkok en het eindpunt van den Burma-Siam spoorweg, werden begin 1943 verschillende werkgroepen naar boven gedirigeerd. Het transport ging gedeeltelijk per vrachtwagen, doch het grootste deel van den weg werd te voet afgelegd. Deze geforceerde marschen onder zeer ongunstige omstandigheden wat betreft voeding, ligging en medische verzorging waren fnuikend voor de gezondheid van velen. In de werkkampen waren de toestanden niet beter, zodat velen geen kans hadden om de gevolgen van het transport te boven te komen. Ook wijlen Jan Bos hoorde hiertoe.’ Jan wordt eerst begraven in Siam en in 1945 herbegraven op het ereveld Kanchanaburi War Cemetery te Kanchanaburi (Thailand). Pas in december van dat jaar hoorde zijn oude vader van het overlijden van zijn oudste zoon. Het enige wat hij nog kon doen, was een advertentie plaatsen in de Bunschoter Bode. Een paar jaar later werd de naam van Jan Bos ook opgenomen op een van de gedenkplaten op het oorlogsmonument. Op zijn graf in Thailand ligt een vierkante zwarte plaat met daarop de tekst: Koninkrijk der Nederlanden. Daaronder de Nederlandse leeuw en dan ‘J. Bos ADJ.O.O. INF. 12.8.1886 - 20.7.1943’. Via de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen in Heerlen kreeg Leo Dijkstra, een kleinzoon van Jan Bos informatie over de mogelijkheid van het postuum toekennen van het Mobilisatie-Oorlogskruis. Dat wordt in maart 2004 toegekend. In een begeleidende brief wordt namens de minister van Defensie onder meer geschreven: ‘Het verheugt mij u te kunnen mededelen dat als blijk van respect en waardering voor zijn inzet onder buitengewoon moeilijke omstandigheden - bij deze - alsnog het Mobilisatie-Oorlogskruis postuum wordt toegekend.’ Een verrassing voor Dijkstra dat het lukte. Daarover schrijft hij zelf: ‘Waanzinnig trots was en ben ik, dat mijn opa ruim 60 jaar na zijn overlijden een onderscheiding toegekend krijgt. En dat ik, zijn kleinzoon, dit voor hem heb kunnen doen. Uit respect, voor zijn eer! Die dag heb ik de vlag voor hem uitgehangen. Het certificaat en de onderscheiding krijgen een speciaal plekje bij mij thuis.’ Op 20 september 1944 in Kuching, kamp Lintang: Jacobus de Graaf (35 jaar) Jacobus de Graaf is geboren op 15 juli 1909 en overleden op woensdag 20 september 1944. Deze zoon van een visserman woonde aan de Oude Schans. Op 30 oktober 1937 was hij als militair vertrokken naar Nederlands Oost-Indië. Hij diende daar als sergeant bij de Luchtartillerie, een onderdeel van het KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Hij overleed aan de gevolgen van malaria in kamp Lintang in de plaats Kuching (Serawak). Daar werd hij in eerste instantie ook begraven. In september 1946 werd zijn lichaam overgebracht naar de oorlogsbegraafplaats Labuan op Borneo. Dat was niet zijn laatste rustplaats. Op 9 november 1951 vond zijn herbegrafenis plaats op het Nederlands Ereveld te Menteng Pulo in Jakarta. Van de herbegrafenis werd de familie in Bunschoten niet op de hoogte gesteld. De beschikbare gegevens bevatten geen informatie over het adres van de familie. Het kostte veel tijd om dat te vinden vanwege het feit dat de gegevens van tienduizenden moesten worden achterhaalt. Pas in 1963 kreeg zijn onwetende broer Klaas inlichtingen daarover (de ouders waren inmiddels overleden). Deze gang van zaken werd door de landelijke Oorlogsgravenstichting ten zeerste betreurd. Al eerder was in de Bunschoter Bode een overlijdensadvertentie geplaatst met de tekst: ‘Wij hebben het ontstellende bericht ontvangen, door bemiddeling van Sergeant Brand Krijgsman, dat onze lieve Broeder, Zwager en Oom JACOBUS DE GRAAF in leven Sergeant bij het Korps L.D. Artillerie te Soerabaja N.O.I. op 20 september 1945 in ’t kamp Batoe-Merach te ambon aan malaria is overleden in de leeftijd van 36 jaren. Des Heeren weg is in ’t heiligdom. Hij is wijs en heilig in al z’n doen. Wij treuren, maar niet als degenen die geen hope hebben.’ In de advertentie is sprake van een ander kamp dan in de officiële gegevens is opgenomen. Jacobus was verloofd en was van plan te gaan trouwen met een Amerikaanse vrouw: Christina C. Cordeiro uit Newcastle in de staat Delaware. De trouwerij ging niet door omdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Op 16 oktober 1946 in Tjimahi: Jan Koelewijn (22 jaar) Jan Koelewijn is geboren op 18 november 1923 en hij woonde op de Weikamp 72. Hij was de jongste zoon van Willem Koelewijn en Jannetje Bos. Hij was matroos op de binnenvaart. Als dienstplichtig militair was Jan Koelewijn in november 1945 naar Nederlands-Indië vertrokken, waar hij zijn taak verrichtte als soldaat eerste klas van de Koninklijke Landmacht. Volgens de autoriteiten kwam Koelewijn om het leven bij een noodlottig verkeersongeval. Dit in Tjimahi op woensdag 16 oktober 1946. Tjimahi is een plaats op West-Java, waar meerdere interneringskampen stonden. Elders wordt als doodsoorzaak ook genoemd: ‘Gesneuveld’. Het herdenkingsboek van dit Bataljon, uitgegeven in 1951, schrijft maar kort over wat er gebeurde tijdens een transport op die bewuste woensdag: ‘Soldaat Koelewijn overlijdt aan de gevolgen van een hem op de 15 e overkomen auto-ongeval.’ In de ‘Bunschoter Bode’ van 25 oktober 1946, die Jan aanduidt als ‘vrijwilliger’, wordt geschreven over ‘de schrikkelijke tijding’ die de familie Koelewijn had ontvangen over het auto-ongeluk. En tekent aan: ‘Hoe de ware toedracht van dit ongeluk is, weet men hier nog niet. Dat zullen we later wel horen.’ Binnen de familie is er twijfel over de aangegeven doodsoorzaak. Grietje de Graaf-Koelewijn (geb. 1939), een nichtje van Jan, weet zich te herinneren dat zij vroeger door Willem Koelewijn verteld kreeg dat dit niet zo was. Deze Willem Koelewijn zat in hetzelfde regiment als Jan. Hij heeft bij thuiskomst verklaard dat het groepje waarin zijn strijdmakker zich bevond in een hinderlaag is gelopen. En dat Jan door een inheemse strijder dodelijk in zijn nek is getroffen met een kapmes of een ander steekwapen. Aan dit ‘getuigenverslag’ werd door Jans familie veel waarde gehecht. Wellicht was een auto-ongeluk als doodsoorzaak door Defensie bedoeld als verzachtende omstandigheid voor de nabestaanden. Jan was verloofd met Hendrikje van de Groep (1928-1998), dochter van Willem van de Groep. Hentje is later gehuwd met Jacob de broer van Jan. Bedroefde vrienden van Jan schreven in een rouwadvertentie: ‘Zijn kameraadsgeest en hartelijkheid zal lang bij ons in herinnering blijven.’ De rouwende familie brengt in een advertentie in de ‘Bunschoter Bode’ en in het regionale christelijk-gereformeerde ‘Kerkblad’ haar verdriet aldus onder woorden: ‘De Heere, die geen rekenschap geeft van Zijne daden, trooste ons in dit voor ons zoo smartelijk verlies’. Met daarbij de Bijbeltekst Psalm 39:10: Wij zullen onzen mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. Ook de eigen predikant ds. J.H. Velema wijdt in hetzelfde kerkblad andacht aan dit familiedrama: ‘Een jongeling in de bloei van zijn jaren in Nov. ’45 vertrokken met de leus “op naar Soekarno” naar de Oost, in zijn verlofdagen in het Javaansch gebergte bij een auto-ongeluk omgekomen. Het was een jobstijding. De slag was bijna te groot. De Heere sterke alle rouwdragenden en geneze van ernstige ziekte. En de jeugd der gemeente moge hooren en luisteren naar Gods genadeklokken, die nu nog zoo liefelijk noodigen!’ Jan zijn rustplaats lag aanvankelijk in Tjimahi, maar begin jaren 1960 is hij herbegraven op het Nederlands Ereveld Pandu in de stad Bandung. Na een verzoek van zijn moeder kreeg ze in november 1962 van de Oorlogsgravenstichting een foto van het graf toegestuurd. In 1967 volgde er een aanbod van het Reisfonds Verre Oosten om het graf te kunnen bezoeken, maar via loting. Daar voelde ze niet voor, omdat ze dan waarschijnlijk buiten de boot zou vallen. Behalve op het monument in Spakenburg, prijkt de naam van Jan Koelewijn ook in Amersfoort op een plaquette van een gedenkmuur. Dit monument stond op het terrein van de Bernhardkazerne, ter nagedachtenis aan de overleden oorlogsvrijwilligers in het 1 e Bataljon - 5 e Regiment Infanterie (5RI). De gedenkmuur is later verplaatst naar de Johannes Postkazerne te Darp (bij Havelte). Daar is een legeronderdeel gevestigd dat de tradities van 5RI in ere houdt. De leden van het 1 e bataljon 5RI waren te herkennen aan een krokodillenkop op het mouwembleem van hun uniform. Ze werden ook wel de Boeaja’s genoemd (buaya is het Maleis voor: krokodil). Op 2 juli 1949 in Solok: Arres Huijgen (22 jaar) Arres Huijgen is geboren op 29 april 1927 in Eemdijk als een zoon van veehouder Karel Huijgen en zijn echtgenote Hendrikje van Diermen. Hij werkte later bij Hop Beton in Eembrugge en behoorde tot de Christelijke Gereformeerde Kerk van Eemdijk. Als dienstplichtig soldaat bij de Koninklijke Landmacht werd hij in 1947 ingelijfd bij het Regiment Prinses Irene. In december 1947 kwam hij aan in Nederlandsch Indië. Vanaf 1 juni 1948 behoorde hij tot het Garderegiment Prinses Irene. In dienst van dat regiment kwam hij op zaterdag 2 juli 1949 om in Solok bij Padang, het westen van het Indonesische eiland Sumatra. Hij kreeg bij schermutselingen een schotwond diagonaal door de borst. Hij werd eerst begraven op het Ereveld in Padang. Eind 1962 is hij herbegraven op het ereveld Leuwigadjah te Padang. Daar rust Arres Huijgen tot de jongste dag. Op zijn graf staat een eenvoudig wit houten kruis met zijn naam, zijn rang (Dpl.Sld.3-5-G R IR KL) en zijn geboorte- en sterfdatum. Het bekend worden van het nieuws bracht een grote schok te weeg in de toen nog kleine gemeenschap in Eemdijk. Het nieuws werd op zondag bekend en zorgde voor enige verwarring omdat een andere Bunschoter met dezelfde naam in Indonesië gelegerd was. Toen duidelijk was wie het betrof, moest de familie worden ingelicht. Ouderling T. Visser had de moeilijke taak om de ouders in te lichten. Zijn boodschap bracht begrijpelijk een grote droefheid in het huis van de familie Huijgen. Zijn moeder was altijd een heel opgeruimde vrouw, maar het overlijden gaf een klap die ze niet snel meer te boven kwam. Het schijnt dat Arres bijzonder op zag tegen zijn uitzending naar Indië. Tegen zijn moeder zei hij voor zijn vertrek dat hij het voorgevoel had dat hij niet terug zou komen. Het moet het afscheid alleen maar zwaarder hebben gemaakt. En helaas was zijn voorgevoel juist. Over de wijze waarop hij is gesneuveld, is niet veel bekend. Het schijnt dat het gebeurde tijdens een patrouille bij de plaats Solok op Sumatra. Hij was degene die op dat moment belast was met het dragen van de mitrailleur. Voor de vijand de gevaarlijkste man die als eerste moest worden uitgeschakeld. Of er tegelijk nog andere militairen zijn gesneuveld, is niet bekend. In Eemdijk werd op 9 juli een rouwdienst gehouden. De tekst op de rouwkaart verwees naar Psalm 145: De Heere is recht, in al Zijn weg en werk. Hij rust in vrede, ver van zijn geboorteplaats aan de boorden van de Eem. Een slachtoffer van een oorlog die om meerdere redenen niet was te winnen.
door Arie ter Beek 26 februari 2022
De aprildagen van 1945 In de laatste weken van de oorlog kwam Bunschoten in de vuurlinie te liggen. Het gevolg was dat vooral vanaf Baarn verschillende malen granaten op Bunschoten en Spakenburg werden afgevuurd. Dat zorgde niet alleen voor veel materiele schade, maar vooral voor een groot aantal slachtoffers. In totaal kwamen 17 mensen door de beschietingen om het leven. Op 21 april 1945 Geertje Koelewijn-Koelewijn (65 jaar) Geertje Koelewijn-Koelewijn is geboren op 14 juli 1879 in het uit vier kinderen bestaande vissersgezin van Tijmen en Willempje Koelewijn. Ze woonde schuin tegenover het oude gemeentehuis aan de Dorpsstraat. De 65-jarige Geertje was sinds 29 april 1905 gehuwd met de visserman Ariean Koelewijn, geboren in 1878. Ze kregen zeven kinderen: twee jongens en vijf meisjes. Tot de vijf meisjes behoorden een Willempje (1908) en tot vier (!) maal toe een Maria: respectievelijk geboren in 1910, 1914, 1918 en 1919. Geen van allen bleven in leven. Tot overmaat van ramp werd ze in 1926 weduwe, nadat Ariean in Enkhuizen was overleden. Een granaatinslag, net op het moment dat ze in haar schuurtje achter het huis eten aan het koken was, leidde tot haar dood. Het boek ‘Bunschoten Bezet en Bevrijd’ noteert over het drama: ‘De scherven vliegen door de houten wand. Een melkbus in de schuur is doorzeefd. Maar verreweg het ergste is, dat Geertje Koelewijn dodelijk geraakt wordt in haar buik en in haar hoofd.’ Wouter de Graaf (64 jaar) Wouter de Graaf geboren op 7 december 1880. De bewoner van de Weikamp was gehuwd met Klaasje Duijst, geboren 9 juni 1884. Het 64-jarige slachtoffer was visventer, maar rond zijn overlijden vermeldt de burgerlijke stand op zijn persoonskaart: ‘zonder beroep’. Vlak voor de fatale tweede granaatinslag had Wouter de Graaf nog naar zijn vrouw geroepen: ‘Het eten is klaar’. Het was die zaterdagmorgen rond half 12 immers etenstijd. De maaltijd stond te pruttelen in het tegen het huis aangebouwde schuurtje. Wout liep buiten. Toen het 8-jarige buurmeisje Aaltje (van Diermen-)van de Groep hem daar rond half twaalf dood voorover zag liggen op straat, had hij de vork waarmee in de aardappelen had geprikt nog in z’n hand. Hij was direct gestorven aan een ernstige buikwond. ‘Het verhaal gaat dat Wouter, die vroeger zijn dienstplicht had vervuld bij de artillerie, vlak voor de inslag zijn huis was uitgestapt om zijn buurtbewoners te waarschuwen voor het bijzondere gevaar dat dreigde. Vele tientallen jaren lang is midden in de straat een kuil te zien geweest, die herinnerde aan de diepe krater van weleer (door inklinking van de grond). Albertje van de Groep (13 jaar) Albertje van de Groep is geboren op 14 juni 1931 als de jongste dochter van visserman Willem van de Groep (1895-1976) en Geertje Bos. Het gezin bestond in totaal uit zes kinderen: Hillebrand (geb. 1916), Reintje (geb. 1923), Gerritje (geb. 1926), Jan (geb. 1927), Lambertus (1929) en de al genoemde Appie (geb. 1931). Ze is 13 jaar als ze op die zaterdagmorgen rond half twaalf overlijdt bij haar ouderlijke woning aan de Weikamp. Ze werd getroffen door een dodelijke granaat. Het gezin van Jacob van de Groep schuilde in de kelder. Toen hij weer fluiten hoorde, wierp hij zich bovenop de kinderen om ze te beschermen. Daarna kwam de tweede granaat. Het kelderraampje vloog eruit. Ze zagen geen hand meer voor ogen. Nadat alle rook was opgetrokken en het stof was neergedaald, was er sprake van een groot bloedbad, met allerlei gewonden en zes doden: naast Appie waren dat de buren Wouter de Graaf, Lammert Hartog, zijn vrouw Jannetje Ruizendaal, Paulus Muijs en de evacué Floor Kasteel In de beleving van buurmeisje Aaltje (van Diermen-) van de Groep was Albertje de tweede overledene die ze daar zo stil zag liggen, een deel van haar hoofd weggeslagen. Het was haar schoolvriendin! Elke dag kwam Appie de vijf jaar jongere Aaltje ophalen om naar de Bavinckschool school te lopen. Appies zus Gerritje was ernstig gewond, want behalve haar ene been raakte zij ook haar andere been voor de helft kwijt. Versuft zat ze op het trottoir. In de trottoirband had een scherf een ‘homp’ veroorzaakt. Vele jaren heeft deze homp er altijd nog gezeten, als herinnering aan de inslag. Gerritje behield het leven dankzij de geboden geneeskundige bijstand van het Rode Kruis. Want haar moeder Geertje van de Groep-Bos, gewond aan haar onderarm, had eerst wel in paniek geroepen ‘Ik blief dood!’. Maar kon later toch hulp gaan halen. Ook de met Klaas van de Groep gehuwde, licht gewonde dochter Reintje leek het goed af te zijn gelopen. Drie jaar later, op 8 mei 1948, stierf deze moeder van drie kinderen (Willem - geb. 1944, Albertje - geb. 1945 en Trijntje - geb. 1946) alsnog! Dit vanwege een infectie in haar knie, veroorzaakt door een onopgemerkt granaatscherfje dat eigenlijk meteen in 1945 had moeten worden verwijderd. Albertje van de Groep ligt begraven in het verzamelgraf van de zwaar getroffen familie Heinen uit de Havenstraat. De reden is geweest dat zodoende alle vier omgekomen leerlingen van de Bavinckschool bij elkaar lagen. Ten behoeve van een herdenkingssteen werd er onder het personeel en de leerlingen een collecte gehouden. Ieder jaar stonden en staan afgevaardigden van deze school stil bij dit graf. Zoals tijdens de dodenherdenking op 4 mei 1948. De ‘Bunschoter Bode’ bracht er dit verslag van uit: ‘Dinsdagmiddag herdachten de leerlingen van de Dr. H. Bavinckschool het sterven van vier van hun kameraadjes. In optocht gingen vijf klassen naar het kerkhof, om bloemen te leggen op het graf van deze medeleerlingen. In een kring om het grafmonument geschaard, hebben de kinderen geluisterd, naar wat het hoofd van de school vertelde van het sterven van hen, om wier graf ze nu stonden. Sterven, toen de granaten over onze dorpen gierden en insloegen en de dood voor allen zo dichtbij was. Met het zingen van “Gelijk het gras is ons kortstondig leven”, werd de plechtigheid gesloten.’ Lammert Hartog (77 jaar) Lammert Hartog is geboren op 5 februari 1868. Van beroep was Lammert eerst visserman, daarna visventer. Hij woonde op de Weikamp. Zijn vrouw was Jannetje Ruizendaal. Ze zijn bij dezelfde granaatinslag om het leven gekomen. Lammert leek er goed vanaf te zijn gekomen met een miniem wondje aan het hoofd. Maar toch was hij overleden op die bewuste zaterdag. Lammert ging verder onverstoorbaar zijn gang door het leven, ook ten opzichte van de Duitsers. Aaltje (van Diermen-)van de Groep: ‘Om acht uur ’s avond moest je van de Duitsers altijd binnen wezen. Dan was het Spertijd. Maar Lammert liep rond die tijd nog gewoon op straat. Dat werd door de Moffen opgemerkt. Ze schoten direct, maar wel bewust langs hem heen. Ze wilden hem alleen maar aan het rennen krijgen. Maar hij liep geen stap harder! Toen de motor van de Duitsers bij zijn deur aankwam, was hij nét binnen.’ Jannetje Hartog-Ruizendaal (73 jaar) De vrouw van Lammert Hartog, Jannetje Ruizendaal is geboren op 11 juni 1871. Tegelijkertijd met haar man is zij door een granaatinslag overleden bij de deuropening van hun huisje aan de Weikamp. Zij was op dat moment 73 jaar. Jannetje was de moeder van hun inmiddels gehuwde vijf kinderen: Geertje (geb. 1892), Jannetje (geb. 1893), Rijntje (geb. 1896), Lammert (geb. 1898) en Johannes (geb. 1899). Paulus Muijs (26 jaar) Paulus (Pauw) Muijs is geboren op 22 april 1918. Pauw was pas sinds 16 juni 1944 gehuwd met Stina van Diermen (1918-1988). Samen hadden ze een zeven maanden oude baby Jacoba Alijda (geb. 9 oktober 1944). Pauw is 26 jaar oud als hij op die zaterdag aan de gevolgen van granaatvuur ter hoogte van zijn huis op Weikamp komt te overlijden. Over de toedracht: er werd die dag geschoten vanuit het westen. Eerst sloeg een granaat nog in buiten de Weikamp. De tweede granaat sloeg in op de Weikamp, dus een eind verderop. Pauw is toen met zijn vrouw hals over kop de Oostdijk op gevlucht, maar ging kort daarna naar huis terug om een dekentje voor het kind op te halen, want het was nogal fris. Stina stond met de baby in de armen te wachten en Pauw kwam naar buiten. Rond dat moment viel er opnieuw een granaat neer die een einde aan zijn leven maakte. De baby bleef ongedeerd maar een scherf rukte de helft van Stina’s rechter onderbeen af. Volgens getuige Aaltje (van Diermen-)van de Groep (geb. 1937): ‘Stina zat op de grond, leunend tegen een lantaarnpaal, met het kind in de armen. En ze zei geen woord.’ Nadat het hevig bloedende been was afgebonden, is Stina op de rug van haar zwager Peter Koops (bekend van de latere camping) over de Oostdijk naar Nijkerk vervoerd. Dankzij het toedienen van bloed bij een militaire noodpost onderweg - afkomstig van een Canadese soldaat - is haar leven gered. Zo is het verhaal dat in de familie rond gaat. Vaak had ze het warm. Ze zei dan grapjassend: ‘Dat komt door dat bloed van die “butenlangder”.’ Wel moest ze het de rest van haar leven het met een beenprothese doen. Haar dochtertje is niet oud geworden. Koba Muijs overleed op de leeftijd van 7 jaar - op 23 september 1952 - in een ziekenhuis te Amersfoort. Na dit overlijden was Stina in haar beleving álles kwijt en had ze het gevoel helemaal alleen te staan. Gelukkig kwam de Eemdijker Gerrit van Twillert (1920-1989) in haar leven. Op 12 oktober 1956 trouwden ze. Stina was de veertig al gepasseerd toen ze nog twee kinderen kreeg: Angniesje (Ans) (Zijl-)van Twillert (geb. 1957) en Peter van Twillert (geb. 1959). Peter koestert nog altijd met ere een fotootje van zijn halfzusje Koba. En Ans kan zich herinneren dat haar moeder altijd overbezorgd was, wanneer een van de kinderen bijvoorbeeld op vakantie was. De angst om wéér een kind te verliezen, heeft ze haar hele leven meegedragen. Floor Kasteel ( 35 jaar) Floor Kasteel was afkomstig uit Arnhem en werd daar geboren op 26 april 1909. Hij was een zoon van de arbeider Johannes Kasteel en Jannetje de Beer. Zijn huwelijk werd voltrokken op 19 juni 1940 met Maria Heintje Harmsen. Hij was op dat moment tuinman van beroep. Door de oorlogshandelingen in Arnhem verbleef hij als evacué in Spakenburg. Bij de beschietingen waarbij granaten terecht komen op de Weikamp, komt hij om het leven. Hij is getroffen door een granaat en komt onder vallend puin terecht. Hij is 35 jaar en is de laatste die op deze dag om het leven komt. Maar hij is zeker niet de laatste in die week. De overlijdensacte vermeld dat hij om half een in de middag bij de Weikamp was komen te overlijden. Zijn weduwe hertrouwde in augustus 1946. Op 22 april 1945 Peter Frans Heinen (32 jaar) Omdat het op zaterdag 21 april 1945 al tamelijk onrustig was geweest vanwege granaatinslagen, en het onrustig bleef met beschietingen, dachten Peter Frans Heinen en zijn vrouw Wijmpje van de Groep er goed aan te doen hun kinderen zondagmorgenvroeg naar beneden te halen en aan te kleden. Zodat, mocht er iets gebeuren, ze niet ‘naakt’ op straat zouden belanden. Omdat Nijkerk al was bevrijd, waren anderen via de Oostdijk daarheen gevlucht. Maar Peter wilde niet vluchten, omdat hij bang was dat na terugkeer hij zijn huis geruïneerd zou aantreffen. Dat had hij eerder meegemaakt toen ze in mei 1940 uit Enkhuizen waren teruggekeerd. Toen zag hij dat van alles gestolen was en kapot gemaakt. De radio en de fietsen: alles was weg. En de borden aan de muur lagen kapotgeslagen op de grond. Kortom: één grote bende. En dat wilde hij niet een tweede keer meemaken. Zijn vrouw Wijm hechtte minder aan het aardse goed; ze had wél graag op zaterdag met de kinderen naar Nijkerk willen gaan. Ze had zelfs haar drie kinderen die later omgekomen zijn, uit de schuilkelder van de groente handelaren Hendrik en Jan Muijs op de Westdijk gehaald. Maar ze kwam terug op haar voornemen, omdat de waarschuwing klonk dat het levensgevaarlijk was op straat. Er waren de avond ervoor schermutselingen met de Duitsers geweest op de Westdijk. Een reactie daarop kon niet uitblijven, op die vroege zondagmorgen. Granaten werden er vanuit de richting van Baarn afgeschoten. De leden van het gezin Heinen gingen schuilen of wachtten op een stoel in spanning af. Vader Peter zat onder een tafel, met op zijn ene knie zoon Arian (geb. 1942) en op zijn andere knie dochter Marretje (geb. 1940). Woutje (geb. 1938) kroop er ook naast. Plots viel er rond half drie ’s nachts een granaat midden op het huis van het zeven kinderen tellende gezin. De 32-jarige vader Peter, geboren op 25 december 1912, werd ernstig getroffen. Zijn beide voeten lagen eraf, zodat er een slagaderlijke bloeding volgde. De sinds 31 maart 1933 met Peter gehuwde Wijmpje Heinen-van de Groep (1912-1993), bleef ongedeerd en was in staat om hulp te halen. Omdat de deuren ontzet waren, sloeg ze de ruiten van het slaapkamerraam op de begane grond stuk. Eerst ging ze naar buurman Zeger de Graaf, van wie de jongens naar een Rode Kruispost renden. Maar de medewerkers van het Rode Kruis waren te bang om te komen. Buurman Roelof Blokhuis kwam wèl en probeerde de benen van Peter met een doek af te knellen. Maar toch is Peter rond zes uur overleden. Bij de voltreffer raakten ook de zoontjes Lubbert (11), Henk (8) en Wouter (6) zwaar of dodelijk gewond. Alleen dochter Marretje (geb. 1940), hoewel door een granaatscherfje op twee plaatsen gewond aan haar rechterbeen, en de zoons Ariean (geb. 1942) en de in een hoek van de kamer bij zijn moeder op schoot zittende Lammert (geb. 1943) overleefden de ramp. Ook baby Petertje beneden in de wieg - de ouders hadden hun slaapkamer op de begane grond - mankeerde nagenoeg niets. Maar vlak na de oorlog, op 8 juli 1945, overleed het meisje (nog geen 1 jaar) alsnog aan de stuipen, een kinderziekte die gepaard ging met hoge koortsen. Maar Wijmpje bleef er altijd van overtuigd: ‘Ze is van verdriet gestorven’ omdat ze geen liefde en aandacht had gekregen. Hoe dan ook, de huisarts dokter Treffers was er terneergeslagen van. Hoewel niet echt gelovig, sloeg hij zijn ogen op naar de hemel en zou hebben gezegd: ‘Moet dat óók nog?’. In deze geest spreekt ook de rouwadvertentie van weduwe Wijmpje: ‘Nog treurende over het verlies van mijn man en drie kinderen, nam God van ons weg mijn jongste lieveling.’ De baby is in het verzamelgraf van de familie, aan de voeten van haar drie broertjes, begraven. Na die fatale inslag zijn de overlevenden Wijmpje en haar kinderen Arian, Lammert en Peetje, samen met Wijmpjes vader Hendrik van de Groep en moeder Marretje van de Groep-Ruizendaal over de Oostdijk naar het veilige Nijkerk gelopen, waar ze ondergebracht werden in de Gereformeerde kerk. Daar toonde Wijmpje zich nog altijd in de war over het gebeuren, en zat steeds maar te praten en te praten. Dat kwam ter ore bij koster Korlaar van deze kerk. Toen hij hoorde dat er zo’n ernstig getroffen gezin in de kerk huisde, werd hij daardoor zeer bewogen. De zes personen kregen gastvrij onderdak bij de koster thuis. De contacten met dit vriendelijke kosterspaar zijn sindsdien in stand gebleven. Maar het gezin was uiteindelijk wel totaal dakloos. Het huis aan de Havenstraat was een huurhuis dat inmiddels was verkocht. De weduwe met haar drie overgebleven kinderen kon bij haar ouders intrekken, op de Nieuwe Schans. Dit adres was toen overigens al tamelijk bezet, want vier nagenoeg volwassen kinderen woonden nog thuis. Om in haar onderhoud te kunnen voorzien, moest ze met een peteroliekar langs de deuren venten. Bij haar overlijden in 1993 schreef ds. H.J.C.C.J. Wilschut in een In memoriam in kerkblad ‘Inverdân’: ‘Het was geen gemakkelijk leven, dat onze zuster achter zich had liggen. Op één dag de helft van je gezin en dan ook nog eens je man verliezen - dat verbijstert een mens. Gods snoeimes ging er diep in. Maar wat zr. Heinen ook kwijtraakte, zij mocht het geloof behouden. Dat is genade van God.’ Hendrik Heinen (8 jaar) De 8-jarige Hendrik (Henk) Heinen lag te schuilen onder het op poten staande dressoir toen er beschietingen kwamen. Totdat in die nacht de granaat insloeg in de woning aan de Havenstraat. Een stuk granaat sloeg dwars door het meubel heen. Hulpverleners hebben hem later ónder de planken vloer vandaan moeten halen. Zijn gezichtje was helemaal weggeslagen. Hij was op slag dood. Henk kwam op 15 juni 1936 ter wereld. Lubbert Heinen (11 jaar) Lubbert Heinen is geboren op 1 juli 1933 en is als 12-jarige thuis omgekomen bij de granaatinslag op die zondagmorgen. Over zijn hele lichaam was hij geraakt. De gewonde werd met een busje van het Rode Kruis naar het noodhospitaal in de meubelfabriek van Tijsseling te Nijkerk gebracht waar hij in de loop van de ochtend overleed. Jannetje van de Groep (28 jaar) Jannetje van de Groep is geboren op 23 januari 1917 als dochter van visserman Hendrik van de Groep. Jannetje, die op de Nieuwe Schans opgroeide, is op 28-jarige leeftijd omgekomen door een granaat die rond half drie neerkwam op het huis aan de Havenstraat waar ze schuilde bij haar zuster Wijmpje Heinen-van de Groep. De ongehuwde Jannetje was lichamelijk nooit zo sterk. Op ongeveer 18-jarige leeftijd heeft ze tuberculose (tbc) gekregen. Ze heeft toen lange tijd moeten kuren in de open lucht, in een ‘keetje’. In die fatale nacht zat ze bij het raam, waarvan de luiken waren gesloten. De 11-jarige Lubbert zat ‘veilig’ naast haar. Beiden waren er zeer ernstig aan toe. De over haar hele lichaam verwondde Jannetje werd naar de smederij van Dirk Koelewijn gebracht, aan het begin van de Havenstraat, om verzorgd te worden. Ze heeft nog slechts enkele uren geleefd, voordat ze rond zes uur in diezelfde ochtend de laatste adem uitblies. Haar dode lichaam werd samen met dat van haar zwager P.F. Heinen naar de boerderij van Rutger Huijgen aan de Molenstraat gebracht en daar opgebaard. Op het moment van de granaatinslag zaten Peters vader en moeder veilig in Nijkerk. De vader vernam daar het gerucht, dat behalve zijn zoon ook zijn schoondochter Wijmpje om het leven gekomen waren. Om daarvan overtuigd te raken, wilde hij eerst de lijken met eigen ogen zien. Dat mocht aanvankelijk niet. Hij werd toen zó kwaad, dat hij richting de bewaker dreigde: ‘Als ik niet mag kijken, dan sla ik je net zo ver onder de grond als je erboven staat!’ En toen bleek daar Wijmpjes vrijgezelle zuster Jannetje te liggen. Jannetje, en Peter Heinen met zijn drie kinderen, zouden op vrijdag om half twaalf begraven worden in een noodgraf naast het ‘knekelhuusjie’. De (groot)vader en (groot)moeder Van de Groep wilden daarbij zijn en moesten eerst lopen vanuit Nijkerk. Toen ze rond die tijd aankwamen, lagen ze tot hun teleurstelling al onder de grond. Na zes weken werden ze herbegraven en kwamen terecht in een definitief graf. Ook nu wilde de oude Van de Groep er persé bij zijn. Zijn wens was zelfs om de lijken te zíen. De doodgraver Melis Heinen twijfelde daaraan. Hij zou eerst één kist open maken om te controleren of het lijk nog toonbaar was. Maar na afloop adviseerde hij: ‘Hendrik, kijk maar niet; houd ze maar voor je, toen ze nog in leven waren.’ Op 25 april 1945 Wouter Heinen (6 jaar) Wouter Heinen is geboren op 22 juni 1938. Vanwege zijn korte gestalte kon hij niet bij de deurklink komen, zodat onder meer zijn jongere zusje Marretje (geb. 1940) hem daarbij altijd moest helpen. Op die fatale vroege zondagmorgen 22 april 1945 - in de nacht – leek Wouter het een goed idee om te schuilen naast zijn vader en broertje Arian en zusje Marrie onder een tafel van het ouderlijk huis aan de Havenstraat 41. De zesjarige kreeg door de bominslag een gemeen stukje granaatscherf in z’n ruggenmerg. Net als zijn broer Lubbert is hij naar het noodhospitaal in de meubelfabriek van Tijsseling te Nijkerk vervoerd. Daar lag ook zijn zus Marretje. Wouter voelde zich zó ziek, daar in het noodhospitaal, dat toen moeder Wijmpje bij hem op bezoek kwam, hij zachtjes stamelde: ‘Kom mórgen maar.’ Waarop zij antwoordde: ‘Maar ik kom hier ook voor Marrie!’. Uiteindelijk is hij twee dagen daarna aan zijn verwondingen overleden. Zou hij overigens wél zijn hersteld, zo was de diagnose van de doctoren, dan was hij de rest van zijn leven verlamd geweest. Op 26 april 1945 Willem Pijpers (60 jaar) Willem Pijpers is geboren op 11 oktober 1884 en kwam om het leven bij een beschieting met granaten op donderdagavond 26 april 1945 om zes uur. Dit bij de boerderij ‘Stalenhoeve’ op de hoek van de Veenestraat en de Stadsgracht. De broodventer van beroep kende deze boerderij op zijn duimpje omdat hij er als bijverdienste boerenwerk verrichtte en wist van een daar aanwezige veilige kelder. Het boek ‘Bunschoten Bezet – Bevrijd’ schrijft hierover: ‘Aan het eind van de middag op donderdag 26 april zoeken de mensen daar bescherming in de kelder, omdat er weer geschoten wordt. Eén granaat gaat over het huis. W. Pijpers, die de koeien net gemolken heeft, staat buiten bij de pomp zijn handen nog te wassen. Dan ontploft er een tweede granaat. De ruiten springen en Pijpers slaat tegen de wereld. Hij blijkt dodelijk getroffen.’ De zestigjarige Willem was sinds 2 september 1910 gehuwd met vissersdochter Willempje Koelewijn. Ze woonden aan de Oostsingel (tegenwoordig De Kleine Pol). Ze is geboren in 1883 en overleden op 8 augustus 1965. Op de graven van andere gesneuvelden is geen grafzerk geplaatst.
door Arie ter Beek 24 februari 2022
Jaren na de oorlog, in 1950, is het oorlogsmonument geplaatst, ongeveer op de plaats waar het gemaal stond dat in mei 1940 werd opgeblazen. In dit oorlogsmonument zijn verschillende aspecten die met de oorlog te maken hebben, symbolisch weer gegeven. De bevrijding van ons land wordt gesymboliseerd in het trapsgewijs opklimmen van het monument. Het is het opklimmen vanuit het dieptepunt van oorlog en bezetting tot een totale bevrijding. De bevrijding vond niet ineens plaats, maar in gedeelten. Trapsgewijs, zoals het monument is opgebouwd. Helemaal centraal in het monument staat het kruis. Het symbool van geloof, liefde en offer. In dit geval staat het offer centraal. Het grootste offer dat een mens kan brengen: zijn leven. Ook symboliseert dit het geloof in de wederopstanding van ons gehavende en berooide vaderland en de liefde voor de vrijheid. Het kruis overschaduwt als het ware de namen op de gedenkplaten wat tot uitdrukking wil brengen dat ze mogen zijn in de hoede van Hem, die het grootste offer ooit voor alle mensen heeft gebracht. De schuin gemetselde stenen achter het kruis verwijzen naar de afgebroken levens van de oorlogsslachtoffers. Tot slot de bloembak aan de voet van het monument. Dit drukt het leven uit en steeds weer de vernieuwing tot dankbaarheid van ons allen, voor hen die vielen. Het is een steeds terugkerende huldeblijk van de levenden voor de gebrachte offers, dat het monument in haar geheel symboliseert. Daarom moet het monument en de omliggende beplanting iets heiligs zijn. Iets dat tot nadenken stemt en herinneringen oproept. Een plaats niet bedoelt als speelplaats of fietsenstalling, maar een plaats waar met eerbied mee om moet worden gegaan. Op het monument zijn vier platen aangebracht met de namen van de oorlogsslachtoffers. De meeste mensen van wie de namen op het de gedenkplaten staan, zijn gesneuveld tijdens de bevrijding. Om die reden zijn deze platen in het midden van het monument geplaatst. Dus op het moment dat Nederland werd bevrijd. De namen op de buitenste platen zijn vooral militairen die als het ware de burgers die op de middelste platen staan, moesten beschermen.
door Arie ter Beek 21 februari 2022
Willem Koelewijn (80 jaar) Willem Koelewijn is geboren in de Kerkstraat op 27 maart 1865. Hij was van beroep eerst visserman en daarna broodbakker en woonde in de Veenestraat. Hij was sinds 16 april 1892 gehuwd met boerendochter Jaapje Pruijs Jacobdr. (1865-1939) en was dus een gepensioneerde weduwnaar ‘zonder beroep’ toen hij overleed. Dat gebeurde op maandagmiddag 23 april 1945 rond half vijf. Hij verbleef in de boerderij van zijn schoonzoon Gijsbert ter Beek. Deze boerderij werd geraakt door een voltreffer waarbij Willem omkwam. Hij was op dat moment 80 jaar. Tegelijk kwam in dezelfde boerderij de Canadese militair Emilien Drapeau om het leven. *) zie nr. 2126 in ‘Van wee bin jie d’r één’ De Canadese militair Emilien Drapeau (24 jaar) Emilien Drapeau is geboren op 15 augustus 1920 in New Brunswick in Canada. Hij ging in dienst 30 mei 1941. Op 29 maart 1943 gaat hij naar het Verenigd Koninkrijk. Zijn bataljon van het West Nova Scotia Regiment maakt deel uit van de 3e Brigade van de 1e Canadese Infanteriedivisie. Op 30 juni 1943 landt hij met zijn bataljon in Italië en nemen ze deel aan de veldtocht in dat land. Als de strijd voorbij is, verlaat de 1e Canadese Infanteriedivisie Italië op 20 maart 1945 en komt twee dagen later aan in Frankrijk en wordt vervolgens naar Nederland gestuurd. De 1e Divisie is betrokken bij de bevrijding van Apeldoorn. Daarna wordt de opmars voortgezet om ook het westelijk deel van Nederland, waaronder de gemeente Bunschoten, te bevrijden. Emilien komt daarbij op 23 april 1945 om het leven bij een granaatinslag in de boerderij aan de Veenestraat 67. Dat was in de laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog. Nijkerk was een paar dagen eerder bevrijd en de Duitsers hadden zich naar Baarn en Eemdijk terugge­trokken. Van 20 tot 29 april werden onze dorpen door deze troepen regelmatig met granaten bestookt waarbij in totaal 17 mensen omkwamen. De granaatinslag op deze boerderij volgde nadat een tweetal collaborateurs met een smoes en met witte vlaggen de situatie ter plekke in ogenschouw hadden genomen. Op het moment dat de keukenwagen uit Nijkerk arriveerde, begonnen de granaatbeschietingen. Een voltreffer kwam op de noordkant van het dak van de boerderij waardoor de Canadese militair en de tachtigjarige Willem Koelewijn werden gedood. Een andere Canadees werd gewond aan zijn been. Ook een aantal koeien in de boerderij vond de dood. Tijdens twee jaar oorlog verloor het regiment 525 soldaten. Emilien Drapeau was de 526e en laatste die van dit regiment die in de oorlog sneuvelde. De vrede gloorde en de oorlog was bijna afgelopen, maar toch kostte het nog twee mensen het leven. Hij is begraven op de Canadese erebegraafplaats in Groesbeek. Op zijn grafsteen staat de inscriptie: Merciful Jesus Barmhartige Jezus have pity on us Heb medelijden met ons Jesus be my love Jezus is mijn geliefde may his soul rest in peace moge zijn ziel in vrede rusten Bij de vijftigjarige herdenking van de bevrijding in 1995 is op de boerderij een plaquette aangebracht die de herinnering aan het sneuvelen van Emilien Drapeau levend houdt. De onthulling vond plaats door twee Canadese veteranen, de heren Cuvelier en Brown, samen met burgemeester Groen. De militairen waren destijds bij de granaatin­slag aanwezig. De tekst op de plaquette luidt: IN HONOR OF EMILIEN DRAPEAU * 15 AUGUST 1920 WEST NOVA SCOTIA REGIMENT KILLED IN ACTIEN 23 APRIL 1945.
De overlijdensaangifte van Hendrik Elle Lina
door Arie ter Beek 19 februari 2022
Hendrik Elle Lina
door Arie ter Beek 17 februari 2022
Klaas van den Berg
door Arie ter Beek 15 februari 2022
Adriaan Carel Los
door Arie ter Beek 3 februari 2022
Fritz Elsbach en Leni Schwartz
31 januari 2022
Oude Schans
door Arie ter Beek 19 april 2019
Francis Delery was een piloot van een straaljager die in de Maatpolder bij Eemdijk neerstortte. Dat was op 7 april 1945. Het vliegtuig werd compleet verpletterd en de piloot kwam om. Er waren geen mensen in de buurt in de stille polder want die hadden gemakkelijk geraakt kunnen worden door de brokstukken. Francis Étienne Delery werd in 1915 was geboren in Paimpol in Bretagne in Frankrijk. Hij begon zijn carrière in 1930 bij de Franse Marine en op 1 april 1937 haalt hij zijn vliegbrevet om piloot van een watervliegtuig te worden. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en de overgave van Frankrijk, maakt hij in 1941 de oversteek naar Engeland. Daar sluit hij zich aan bij de Free French Forces. Deze eenheid maakte deel uit van de Britse Royal Air Force. Francis wordt ingedeeld in het 340th squadron en wordt een zeer ervaren gevechtsvlieger. Zijn missies beginnen vanaf Engelse vliegvelden en later vanaf het continent. In maart 1945 sneuvelen zeven van zijn kameraden in een hevige strijd. Zeven dagen voor het vertrek van zijn squadron uit Schijndel, komt hij zelf om het leven. Op dat moment heeft hij 113 vijandelijke missies gevlogen met een totaal van 1.168 vlieguren. Hij ontving drie hoge Franse onderscheidingen voor zijn bijdrage aan de bevrijding van Europa. Hij was 30 jaar toen hij kwam te overlijden. Hij vloog in een Supermarine Spitfire van de Royal Air Force. Dat betekent dat hij in Engelse dienst was. Hij was opgestegen vanaf vliegbasis Schijndel met een onbekende missie. Mogelijk was hij bezig met een verkenningsvlucht. Boven het zwaar verdedigde Hilversum waar de Duitse Luftwaffe zijn hoofdkwartier had, wordt hij geraakt door Flak (Flugg Abwehr Kanone) luchtafweergeschut. Hij kan nog een tien kilometer doorvliegen maar crasht dan met een harde klap in een weiland nabij de Eem en was op slag dood. Delery is eerst op de begraafplaats Memento Mori ter aarde besteld. Precies een jaar later is hij herbegraven naast de gesneuvelde militairen en leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. In juli 1949 zijn de stoffelijke resten opgegraven en opnieuw begraven in Plounez in Frankrijk. Uit respect voor Francis Delery staat zijn steen nog steeds op zijn oorspronkelijke plaats op het Memento Mori. Zijn steen is vrijwel gelijk als de andere zes stenen, met dit verschil dat in plaats van de Nederlandse leeuw er een vijfdelig blad van een esdoorn is uitgehouwen. Dat is in het Engels Maple Leaf en is het nationale symbool van Canada. Dat moet op een vergissing berusten. Ter herinnering aan het omkomen van de Fransman Francis Delery op 7 april 1945 is op de Eemdijk nabij nummer 2 een plaquette geplaatst. Op deze plaquette is er ook aandacht voor het neerstorten van een ander vliegtuig ten westen van de rivier de Eem.
door Arie ter Beek 18 maart 2000
Geboren of afkomstig uit de gemeente Bunschoten
Arie ter Beek • 3 maart 2022

Overige artikelen

door Arie ter Beek 8 april 2025
Ooit stond dit bord nabij de Huijgenlaan
door Arie ter Beek 19 maart 2025
De situatie vanaf de andere kant
door Arie ter Beek 5 maart 2025
Ligging van de sluis en de sluissloot
door Arie ter Beek 19 februari 2025
De sluis in de Eemdijk
door Arie ter Beek 29 januari 2025
Het Kolkplein na de demping van een deel van de kolk
door Arie ter Beek 22 oktober 2024
De botter BU 55 in de Oude Haven
door Arie ter Beek 9 oktober 2024
De Bonte Poort op een schilderij van H.W. Nieuwboer
door Arie ter Beek 31 juli 2024
De ingang in de jaren 1930
door Arie ter Beek 4 juni 2024
Kraoizeuken in Eigen Volk
door Arie ter Beek 24 april 2024
Titelpagina Van Bunschoten family
Meer berichten