Blogopmaak

De Zangdweg

Moeilijk te zien: onder het reliëf ligt de Zangdweg

Onlangs kwam er een vraag of er vroeger door de polder een zandweg had gelopen. De man vroeg zich dit af omdat hij als kind wist dat er in de Jan Boonewetering een plek was waar je zo door de wetering kon lopen. Een vraag die gemakkelijk is te beantwoorden want een echte zandweg is er niet geweest. Maar dat is niet het hele verhaal. Volgens één van de eerste plaatselijke histori­ci, Gijsbert Blokhuis, loopt er door de polder een lage zand­rug, die de 'Zangdweg' werd genoemd. Een stuk land waar die 'weg' doorloopt, kreeg die naam.

 

Die ‘Zangdweg’ kruist de Jan Boonewetering. Die naam is in het vergeetboek geraakt. Het was een andere naam voor de Broerswetering. Die watergang liep ooit van de Spakenburger Gracht naar de Eemdijk. In de polder ligt die watergang er nog steeds, maar is niet of nauwelijks meer te herkennen. Het is nu een van de vele slootjes.

 

Uit een onderzoek van de Stichting RAAP, een stichting die archeologische gebieden in kaart brengt, blijkt dat er aan de westkant van Spakenburg een dekzandrug ligt. Die rug loopt van de Frans Jacobsweg, ongeveer in het midden van het gedeelte tussen de bebouwing en de Fokjesweg, in noordoostelijke richting. Dat is in de richting van het bungalowpark.

De zandrug is in het weiland vanaf de Frans Jacobsweg te ontdekken, maar dan moet je weten waar je moet kijken. Het valt nog het meest op in de weg zelf waar een hobbel in zit. In het weiland ernaast is te zien dat het langzaam oploopt waardoor het moeilijk is te schatten hoeveel het hoger ligt. Is het 10 centimeter, 20 of 30? Het is niet te bepalen maar een feit is dat dit de dekzandrug is.

 

Dekzandruggen

Maar wat is nu eigenlijk een dekzandrug? Daarvoor moeten we een eind terug in de tijd en wel naar het eind van het tijdvak dat het Saalien wordt genoemd. Volgens archeologen is dat vanaf meer dan 100.000 jaar geleden! In die tijd bedekte het Scandinavische landijs delen van Nederland. Het drong boven­dien door langs de randen van laagten waarvan de Eemvallei en de Gelderse Vallei een voorbeeld zijn. Daarna komt er nog een laatste ijstijd, het Wechselien, waarin het landijs niet in Nederland komt. Die ijstijd was er ongeveer 12.000 tot 50.000 jaar voor Christus. Het kan natuurlijk een paar jaar schelen, maar aan zo'n tijd terug moeten we denken. In Nederland heerst er dan een koud klimaat waarin zich geen vegetatie kan ontwikkelen.

In die koude tijd wordt in deze omgeving een pakket dekzand afgezet dat in het westen minder dik is dan in het oosten. Dat komt door de heersende westelijke windrichting. Op een aantal plaatsen is het dekzand afgezet in de vorm van paraboolduinen. De 'armen' van die duinen zijn nu de dekzandruggen die vaak in het landschap herkenbaar zijn. Wie wel eens op de Hors op de zuidpunt van Texel is geweest, kan zich een klein beetje een voorstelling maken hoe het er hier in die tijd moet hebben uitgezien.

Na het Wechselien begint het tijdvak dat als Holoceen wordt aangemerkt. De temperatuur stijgt en er ontstaat tussen land en zee een zone die goed geschikt is voor veengroei. Het hele Zuiderzeegebied groeit in duizenden jaren dicht totdat zo rond 2300 voor Christus er sprake is van een groot veenmoeras. Dat veen wordt hier en daar bewoond en dan vooral op de dekzand­ruggen omdat deze droger zijn dan het veengebied.

 

Vuursteen

Vanuit een oogpunt van archeologie is een dekzandrug zeker interessant, maar je moet niet ver­wachten dat er interessante vondsten worden gedaan. Op de dekzandrug bij Spakenburg heeft in het verleden een archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat die dekzandrug plaatselijk wel een twee meter hoger ligt dan het zand dat elders onder het veen wordt aangetroffen. Bij die boringen werden bewerkte vuurstenen voorwerpen en resten van houtskool gevonden. Dat duidt er op dat er mensen hebben gewoond. Archeologen hebben dat gedateerd uit perioden die als het Mesolithicum of het Neolithicum worden aangeduid. Het eerste tijdvak is van ongeveer 8000 tot 4500 voor Christus en het andere aansluitend tot ongeveer 2000 voor Christus. Of om het even in een Bijbels perspectief te plaatsen, onze aartsvader Abraham leefde ongeveer 1850 jaar voor Christus. In diezelfde tijd waren er al mensen die in onze contreien hun kampementjes hadden opgeslagen op de dekzandruggen. Als we het zo bekijken, dan is Bunschoten geen 600 jaar oud, maar zeker 4.000 jaar!

 

De dekzandrug houdt overigens niet op bij de Frans Jacobsweg, maar loopt verder door. Helaas is ze niet overal te ontdekken. Wel is bij de Vaartweg, ter hoogte van het houten stalletje dat daar staat, een opduiking van die zandrug op te merken. Elders in de gemeente zijn er nog diver­se gebieden die vanuit archeologisch oogpunt interessant zijn. Bijvoorbeeld ter hoogte van de Nijkerkerweg, langs de Rengers­wetering en ook bij het Sint Nicolaashoofd. Over dat laatste gaan de meest vreemde geruchten en gedachten. Bij het onder­zoek dat de RAAP in 1988 heeft gedaan, is er overigens niets bijzonders gevonden. Meer dan dat op deze plaats de dekzandrug boven komt, is er niet over deze locatie te zeggen.


Arie ter Beek • mrt. 06, 2021

Overige artikelen

door Arie ter Beek 24 apr., 2024
Titelpagina Van Bunschoten family
door Arie ter Beek 12 mrt., 2024
Defile van de afdeling in 1928 in Den Haag
door Arie ter Beek 09 jan., 2024
Wat is Eemsnoer en de Canon van de Eem
door Jaap Groeneveld 09 jan., 2024
Eembrugge op een kaart van rond 1750
door Arie ter Beek 09 jan., 2024
Voorbeeld van een draaipaal of springstok
door Jaap Groeneveld 09 jan., 2024
De haven van Eemnes
door Arie ter Beek 18 dec., 2023
Het Raboes vanuit de lucht 
door Arie ter Beek 13 dec., 2023
In de tijd dat de Zuiderzee nog bestond, was het in het donker moeilijk om de Eem te vinden. Volgens oude bronnen werd al in 1696 een lantaarn aan de westkant van de monding geplaatst. Dat heeft vast iets geholpen, maar afdoende was het niet. In de Bunschoter van 4 februari 1972 lezen we dat Renger Boelhout op dat moment verantwoordelijk was voor het ontsteken van de lichten langs de Eem. Zijn vader en grootvader deden dat voor hem al vanaf 1851. Was er oorspronkelijk alleen een lantaarn aan de westkant. Dat veranderde pas in 1931. In die tijd vond een flinke verbetering van de Eem plaats en daarbij ook het verbeteren van de verlichting. Er werden aan beide zijden aan de monding Eem mast geplaatst met daarop een lantaarn. Ook landinwaarts kwamen er twee lichtopstanden. De achterste had een hoogte van 17 meter en de voorste had gerekend vanuit zee een hoogte van 10 meter. Stonden die twee geleidelichten zoals ze ook wel werden genoemd, in een lijn, dan wist de schipper dat hij recht voor de Eem voer. Op zich natuurlijk een flinke verbetering, maar verder langs de Eem werd niets geplaatst. Dat betekende dat een schipper in het donker maar moest ontdekken waar de vele bochten in de Eem waren. De lichtopstanden waren grote vierkante masten die echt iets weg hadden van vuurtorens. In het midden van de mast zat een trap waardoor bij het licht kon worden gekomen. Ergens eind jaren 1970 zijn de masten vervangen door lichten op een soort van lantaarnpaal. Die zijn niet meer als een vuurtoren te zien.
door Arie ter Beek 12 dec., 2023
Voorbeeld van een draaipaal
door Arie ter Beek 02 nov., 2023
Detail van de bouwtekening uit 1923
Meer berichten
Share by: